VERS VAN DE PERS, NIET PERVERS! VERHALEN/GEDICHTEN VERZAMELBUNDEL F.V.D.WAL E.A.!

VERS VAN DE PERS… MAAR NOOIT PERVERS !  

 

AUTEUR MET ZIJN NIEUWE VERHALEN/GEDICHTEN

VERZAMELBUNDEL, UITG. WRITEHISTORY, BELGIË

NEGEN BOEKEN TUSSEN 2009 EN 2011 WAAR FRED VAN DER WAL IN FIGUREERT!

Januari 2009 kwam “Schrijversblokkade”, de eerste 181 paginas A4 bundel verhalen van Fred van der Wal uit bij Uitg. World Wide Association Of Writers, België

Februari 2009 bij uitg. Francastic een verzameling reproducties in boekvorm van Nederlandse kunste naars waar hij deel van uit maakt.

Augustus 2009 powezieverzamelbundel “Tegenlicht” bij Uitg. Writeshistory, België

Augustus 2009 Jubileumboek Nederlandse Kring Van Tekenaars

Okt. 2010 “Bitterkoekjes”, bij Uitg. Writeshistory, België

Maart 2011 “A black page in Art”, tekeningen Fred van der Wal, in eigen beheer

April 2011 “Staat de verwarming aan?” bij Uitg. Writeshistory, België

April 2011 “Strooptocht op kousenvoeten” bij Uitg. Writeshistory, België

In voorbereiding:

Aug. 2011 Het jaar dat de jasmijn twee maal bloeide, uitg. Uniboek

Fred van der Wal schreef van kindsbeen af verhalen. Hij onderhoudt 4 weblogs (o.a. Volkskrantblog van 2006-2011) met verhalen, fotos, jeugdherinneringen en reproducties van eigen werk. Het vroege werk van 1959-1967, verhalen, collages, schilderijen en tekeningen werd door zijn opvoeders vernietigd toen hij voor de kunst het huis mei 1967 uit werd gezet zonder een rooie cent uit de Heemsteedse villa met een rijksdaalder op zak op de bonne fooi naar Amsterdam trok waar hij 10 jaar tevoren uit was vertrokken.
Bij de in 1981 gestichte brand in zijn atelier in Amsterdam oud west ging een groot aantal collages, tekeningen, auqarellen en een kostbare designbank verloren. Toevallig was de artiest deze dag af wezig.
Inmiddels hield onze onstuitbare artiest tussen 1966 en 2011 meer dan 340 groeps- en eenmans tentoonstellingen. Twijfel aan zijn kwaliteiten kent onze bevlogen kunstenaar niet.
Hij is lid van de kunstenaarsverenigingen Arti et Amicitiae te Amsterdam sinds 1972, Pulchri Studio te Den Haag sinds 1974, Groupe Nevers in de Bourgogne sinds 2004, De Nederlandse Kring Van Tekenaars sinds 2007. Het Stedelijk Museum te Amsterdam heeft 10 werken van hem in eigendom en het ICN (Instituut Collectie Nederland) 59. Naar het prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam zijn 13 werken uit de ICN collectie van de kunstenaar overgedragen, in de Dieuwke Bakker Collectie tenminste 2 werken en in de kwalitatief mindere AMC collectie eveneens werk vertegenwoordigd . Schilderijen en grafiek zijn aangekocht in de 70-er jaren door de NKS project comissies.

De Dieuwke Bakker Galerie Mokum Collectie kocht najaar 2005 een tekening van Fred aan voor 1500 euro, de hoogste prijs tot nu toe. Zijn door de BKR aangekochte werken dragen het kenmerk BCW (Bijzondere Culturele Waarde) en worden als cultureel erfgoed niet verkocht.
Het werk van de kunstenaar werd tusssen 1978 en 2011 geboycot door de Friese/ Groningse overheden, galeries en provinciale expositieruimtes. Een fervent tegen stander sinds 1978 van het werk van Fred van der Wal is de ex-consulent beeldende kunst drs. Huub Mous. In de jaren ’80 en ’90 was de Friese extreem linkse BBK olv Martine Bakker en de Fryske Kultuerried, maar ook de Groningse kunstschilder Henk Helmantel  en zijn manager drs. H.v.S. felle tegenstanders van het werk van onze kunstenaar. De Amsterdamse kunsthandelaar L. Brons insinueerde dat onze Fred achter de diefstal van tientallen werken van Helmantel zat, hetgeen laatst genoemde niet tegen sprak.

Fred van der Wal werd voor een aantal Noordelijke kunstenaars initiatieven en verenigingen zonder opgave van redenen geweigerd. In 2005 en 2009 werd onze kunstschilder nog geweigerd voor de Friese kunstclub Fria, een vereniging die indertijd bij hem thuis werd opgericht in 1985. In 2010 werd de kunstenaar zonder opgave van redenen geweigerd voor de Bildtse Kunstkring, de Noordelijke realisten en het Portret schildersgenootschap.

Wellicht is zijn Amsterdamse afkomst de oorzaak van de provinciale tegenwerking. De zelfbewuste kunstenaar, die door de tentoonstellings organisator Harald K. de ‘Bonte Hond van Friesland’ werd genoemd, lijkt ondanks alles toch bescheiden gebleven en lust een aardig glaasje, trekt zich dan ook op geniale wijze gaarne terug in zijn ateliers in Couloutre in de Bourgogne of in Sint Annaparochie te Friesland.

De kunstenaar onderhoudt geen innige contacten met Friese of Groningse kunste naars.

Sinds korte tijd staat het huis te Sint Annaparochie te koop, daar hij binnen afzienbare tijd naar de omstreken van Haarlem verhuist.

Geplaatst in Uncategorized | 1 reactie

DOORSTOMENDE KLAVERBLADDIAANSE HETE SEX VRAGEN BEANTWOORD

DOORSTOMENDE KLAVERBLADDIAANSE BLADDER POST FREUDIAANSE HETE SEX VRAGEN OOK HIER BEANTWOORD OHNE DOPPELTE BODEN UND JETZT KOMM ICH! RAAAAAAAAAABIERELULLLLLLLL…..AAAAAARRRGHHH!!!
 
Hele folianten lopen over VAN OP HOL GESLAGEN sexolifanten in de porseleinkast van het betamelijke door het seksjuwelen geëtter. De paginas glibberen van het geil uit je begerige poten. Verwacht van mij geen doekjes voor het bloeden, want alle doekjes staan als koekjes van eigen deeg stomend stijf van de opgedroogde kwakken en dat geeft een andere kijk op de zaak. We gaan eens effe het doosnee seksjuwelen leven van een Ongelooflijk Begenadigde en toch ondanks alles een heel groot kunstartist (spreek uit:artiest) behandelen op vrijwillige basis in kort verband met open vizier doch de zipper omhoog.
 
Klavervraag 1: Het lijkt me dat je als kind warmte moet hebben ervaren wil je tot liefde kunnen komen?


Daar kunnen we kort over zijn; die warmte was er niet en dat maakt van kleine jongens grote jongens. Je komt na zo’n jeugd in het gekkenhuis, gaat aan het gas of wordt spijkerhard. Ex-klasgenoot Tommy trok de gasslang los, mijn broer raakte in de goot en werd dood geknuppeld als een zeehondje en mijn zuster zo gek als een ui. Ik ben er uit gesprongen maar vraag niet wat het mij gekost heeft. Veel, zo niet alles.
 
Klavervraag 2: Was er zoiets als een bepalend beeld dat je vanuit je kindertijd mee kreeg?


Dat de wereld van de grote mensen bedreigend was, wreed, gevaarlijk en onbarmhartig . Een bedreiging die moest bezworen worden. Hoe? Door manipulatie. Morele chantage, dat ook. Leugens en bedrog. Je moest toch wat.
 
Klavervraag 3: De generatie die niet voorge licht werd over sexualiteit of lichamelijkheid.


Beide begrippen werden als in- en in smerig gezien.
 
Klavervraag 4: En dan zie je vaak dat er afwijkende patronen ontstaan.


In dat homo gedoe zag ik niks om daar een leven lang mee te vullen. Je ziet wat er van komt. Zo nu en dan kreeg ik nog al eens aanzoeken uit die hoek, maar dat moest ik afwimpelen. Ik ben namelijk altijd een romanticus geweest. Daar is in het homoseksju welen leven geen enkele plaats voor, daar is uiteindelijk toch het enig dat telt van "met mijn lul in de hand, kom ik door het ganse land en als het even mee zit ook nog in de krant". 
Wie er wat van zegt kan een proces aan zijn verstelde heterobroek krijgen. De maatschappij is totaal verhomoniseerd. Mannen met oorbellen, tepelringen, piercings in alle gaten en haten, al draagt een aap door zijn lul een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding, soms zelfs kom je piercings tegen in de dames onderbroeken en tattoos voor toe. Getverdemme!
 
Klavervraag 5: Hoe ontwikkelde zich dan je sexualiteit?


Het bleef gewoon in de ouwe doos. Veel muziek, dat wel. Mannenkoor karrenspoor. Het homokoor "Onder Anderen" en het ukelele kwartet "Ook Zo" met al die kop stemmen. Het leken wel gillende keukenmeiden. Lekker op de trekker…ik bedoel het is zo lekker om te trekken. Waar aan? Aan je tweepolige stekker, mekkerdemekker! AC-DC. Ik ben bijvoorbeeld voor de mutuele masturbatie in duo verband. Drie is te veel, dan kijg je een lamme voorpoot met een scheetpees….nee, ik bedoel een peesschede ontsteking. mag ik bedanken?
 
Klavervraag 6: Ondertussen was er in de 70’s het proces, de periode van het doorbreken van sexuele taboes.


Niet aan mee gedaan. Ik ben nogal een loner.
 
Klavervraag 7: Ik mag aannemen dat je uit liefde getrouwd bent?



Er moest een kindje komen. Liefde? Wat is dat? O, ja, ik weet het al! Daar heb ik wel eens iets over gelezen. Haar naam was Lotje; zij kwam uit een gescheurd kapotje!
 
Klavervraag 8: Als je 68 bent, kun je de vraag beantwoorden: Wat is liefde?
 
Zoals de Amerikanen zeggen: Love is just a four letter word. En verder? Love stinks!
 
Klavervraag 9: Hoe zou je, niet-getrouwd, je sexualiteit hebben beleefd?
 
In elk geval niet naar de hoeren en ook niet op een opblaaspop.  Misschien een roze rubberen fopkut met pomp, zuig en klop mechanisme kopen maar wel op tijd de batterij vervangen. En een anus vibrator voor dubbel genoegen. Plus vibrerende tepelklemmen en wat electro torture apparatuur tot je shocking pink ziet.
 
Klavervraag 10: Hoe zie je sexuele opvoeding?
 
Die was er niet. Ik vond het trouwens een privé zaak. Ik houd helemaal niet van dat modieuze geëmmer over gevoelens eindeloos lullen.

Geplaatst in Uncategorized | 7 reacties

IK WAS EEN KLASGENOOT VAN TOMMIE GERRARD (VRIENDJE VAN GERARD REVE & GRAFICUS JAN MONTYN)

IK WAS EEN KLASGENOOT VAN TOMMIE GERRARD (VRIENDJE VAN GERARD REVE & GRAFICUS JAN MONTYN)

Fred van der Wal: Een week geleden kwam ik op een fotopagina van een niet nader te noemen website waar heel wat schoolfotos uit het verleden zijn te bewonderen een foto van Tommie Gerrard tegen op een groepsfoto als leerling van het Vossius gymnasium waar hij een klas hoger zat dan ik in de klas waar Kiek Bigot mede leerling was. 
Een jaar later, 1956 zaten Tommy en ik in de eerste klas van het Christelijk Lyceum in de Moreelsestraat. 
Tommy bewoog zich al vanaf 1956 in het vage pseudo-artistieke Leidseplein milieu van schrijvers die nooit een boek zouden schrijven en schilders die nooit verder met hun werk zouden komen dan de buurtkroeg. Hij zou op jonge leeftijd zelfmoord plegen.

In de eerste klas van het christelijk lyceum was ik een klasgenoot van Tommie Gerards, die al op veertienjarige leeftijd in het los geslagen gedrogeerde Leidseplein milieu verzeild raakte en aan de hand van een graficus ten onder ging in de wereld van de half mislukte contraprestatie zolderkamer- en kelder artiesten.

Tommy was een olijk jongetje met vanaf den beginne al een grote homo phiele aanleg, dat was mij al snel duidelijk uit zijn reakties op de naakte lijven van de klasgenootjes in de kleedkamer voor en na de gymnastiekles. Hij hield van rock ’n roll platen en kwam uit een zwaar door de oorlog geteisterd Joods gezin waar hij niet te handhaven was en onder voogdijschap werd gesteld.

Hij kreeg semi artistieke vrienden, nietsnutten uit het leidseplein milieu, onaantrekke lijke randfiguren die aan de verdovende middelen zaten. 
In die eerste klas van het christelijk lyceum kreeg hij een vriendinnetje waar mee hij de poffertjestent bezocht, toen een berucht tref centrum van de opstandige Leidseplein jeugd, weg gelopen meisjes uit inrichtingen en halve en hele psychopaten. 
Het meisje Elsje S., jeugdvriendin van Thommy, die begin jaren zestig nog in de krant kwam als twist danseres bij Jazz festivals en naar Parijs ging als fotomodel werd de latere vriendin in 1972 van de surrealistiese schilder C. v. G. en verdween vervolgens met een talentloze beeldhouwer naar de Ruigoord commune, waar een normaal mens nog niet dood gevonden wil worden.

Ik kwam Tommie in 1956 nog een keer tegen in het gezelschap van de toen nog relatief onbekende Gerard van het Reve, die ons gesprek onderbrak met de opmerking: Ik praat niet met kinderen!" 
 Een andere keer was ik er bij dat Tommie een hard pornoboekje kreeg van een vriend die aan de kunstnijverheidsschool studeerde. 
We bekeken de fotos met rode oortjes.

Na juni 1957 verloor ik Tommie G. uit het oog en pas begin jaren zestig hoorde ik iets van hem toen hij half-abstrakte tekeningen ging exposeren, in 1962 bij Galerie Mokum die toen nog niet een keuze voor het realisme en het surrealisme had gemaakt . 
In 1958 liep Thom van huis weg en werd vier jaar lang in een inrichting voor psychisch gestoorde moeilijk opvoedbare jeugd te Wapenveld opgesloten.

Nop Maas:

Hij maakte er kennis met de drugs. In 1962 liep hij weg uit de inrichting en dook onder bij de graficus Jan Montyn.

Fred van der Wal: Het begin van de ondergang van Thom. Volgens de in 1985 overleden galerie eigenaresse Dieuwke Bakker heeft Jan Montyn een homosexueel van Thom gemaakt, maar daar vergist zij zich in.

De neigingen van Thom waren er al vanaf zijn veertiende. Nop Maas verhaalt hoe de vrouwelijk ogende Thom de “geliefde” wordt van Jan Montyn. Hij ontwikkelde zich tot een tekenaar van vreemde, anatomisch slecht uitgevoerde, half abstracte krabbels, die voor moderne kunst door moesten gaan.

Jan Montyn was als zovel Nederlanders in Duitse krijgsdienst tijdens WO II gegaan en had door die stap de verkeerde kant gekozen. In het weinig kritische boek “Jan Montyn” van de nu al weer lang vergeten schrijver Dirk Ayelt Kooiman kunnen wij de zwakke excuses van de graficus Montyn lezen voor zijn land verradersrol.

In het boek van Nop Maas wordt aangehaald dat de teelballen van Thom verschrompeld waren. Een vermeldenswaardig feit.

In 1964 verliet Gerrard Montyn en vertrok naar Parijs om het daar “te gaan maken”. Het mislukte.

In galerie Swart werd op 15 januari postuum een tentoontelling geopend van Gerrards tekeningen. Twee jaar eerder exposeerde hij op een groepstentoonstelling in Galerie Mokum, die in het begin ook abstracte kunst tentoonstelde, waar galeriehoudster mejuffrouw Dieuwke Bakker later niets meer van wilde weten.

In 1960 ontmoet hij de jonge kunstenaar Thom Gerrard, met wie hij tot 1964 samenwerkt. Samen ondernemen ze reizen naar de Sahara en Marokko. Het licht, de kleuren en de ruimte van het Marokkaanse landschap maken een overweldigende indruk.

In 1966 kwam bij uitgeverij G.A. van Oorschot te Amsterdam het boek “Nader tot U” van Gerard Kornelis van het Reve uit en tot mijn verrassing las ik op pagina 69 tot 72 het verhaal over het bezoek dat Tommie G. met zijn map tekeningen aan van het Reve bracht en hoe het onvermijdelijk verliep in een waas van marihuana en homo erotiek.

Het volgende fragment uit “Nader tot U”met betrekking tot Tommie G. volgt hieronder :

“Portfolios had ik heel wat gezien, peinsde ik, die men maar al te dikwijls, wegens het grote formaat, door botsingen in de bochten van donkere trappen, tot dwarrelende uit-zaaiing van de kolleksie, uit zijn poten moest laten vallen, als men al niet zelf een doodsmak maakte. Ik schudde het hoofd en dacht, heel stil zittend, opeens aan Tommie G., die nog maar een paar maanden dood was, en die de laatste keer dat hij in Amsterdam bij mij langs was geweest, ook een portfolio bij zich had gehad en had open-gemaakt om mij zijn met zwarte inkt gemaakte pentekenin-gen te laten zien, opeenhopingen van snel uitgevoerde, lus-achtige figuurtjes, die wellicht mensen uitbeeldden, zodat de tekeningen misschien menigtes moesten voorstellen (‘mas-saatjes,’ zei Teigetje later) die soms stilstaand, soms naar links of naar rechts in beweging zijnd, moesten worden begrepen. Toen hij er een paar op de vloer had gelegd, was ik er, zittend op het bed, naar begonnen te staren, maar ik kon er niks in zien (…) Mijn gepieker was echter niet nodig, want de jonge kunstenaar had al een sigaret gerold van iets geweldig krachtigs, ‘weed’ met nog iets wittigs erdoorheen, zodat hij al na de eerste paar trekken om alles giechelde en één of twee, weinig belangwekkende mede-delingen een groot aantal keien met vrijwel gelijkluidende woordkeus herhaalde en een paar maal opmerkte, dat hij alles ‘hardstikke fijn vond’. 
 ‘Hebben ze namen? Ik bedoel: heb je ze titels gegeven?’ vroeg ik. 
Nee, namen hadden zijn tekeningen niet. 
‘Maar dat moet wel,’ betoogde ik. 
‘Laten we maar eens kijken.’ 
Tommie begon met potlood, in goed leesbaar schrift, op een blok-nootje, in opeenvolgende nummering, de benamingen op te schrijven, die ik, telkens als hij een nieuwe tekening te voorschijn had getrokken, voorstelde. 
‘Je nummert de tekeningen zelf toch ook wel?’ had ik hem nog gevraagd. 
‘Anders weet je bij wijze van spreken straks niet meer wat voor naam op wat voor tekening slaat.’ 
Nee, dat onthield hij zo ook wel. 
‘Het is je eigen werk, en dat ken je natuurlijk,’ had ik beaamd. Terwijl ik hem, nadat hij naast mij op het bed was komen zitten, telkens streelde en even aanhaalde, verzon ik de benaming en, waarvan ik me niet één meer kan herinneren, al weet ik nog wel dat ze alle in de trant waren van ‘Structureel Doorzicht’, ‘Entrissen sind wir dem Tageslicht’, ‘Impasse 1964’, en dergelijke, alle met woest, geestdriftig gegier door Tommie begroet en genoteerd. Toch was ik nog steeds blijven piekeren, want, zo geil als ik van hem was, had ik er toch tegen opgezien om hem in al te vast verkeer over de vloer te krijgen, want hij kon, dat wist ik, in wat voor kamer ook, en net zo goed in een bed als op een divan, zonder bezwaar twintig uur aan één stuk door slapen, stond zelden vóór smiddags half één op, ging in geen geval ooit voor een uur of drie snachts naar bed, en had me al een paar keer tegen middernacht uit een of andere leuke kroeg opgebeld, ‘dat ze nog even wat zaten te praten’, maar dat hij ‘beslist vóór enen’ nog bij me was, en dat het zeker wel goed was als hij ‘Leopardo’ of ‘Vitessa’, of beiden, meebracht, onveranderlijk een slome haarboer respektievelijk een brochessmedende kunst nijverheidstrut die, nog nauwelijks binnen en nog nooit van het begrip burengerucht gehoord hebbend, begonnen zeuren over het ontbreken van muziek, meestal gevolgd door vage klachten dat ze wel ‘trek’ hadden – als ze al niet zelf je ijskast openrukten, eigenlijk niets dus, dit alles,voor de ‘burgerschrijver’, want al durf ik niet te zweren dat ik elke dag vóór zevenen uit en vóór midder nacht weer in ben, het hoort wel zo te zijn, dat weet u trouwens even goed als ik. Maar Tommie was dus dood, met gas, in de nieuwe flat woning in H., van weer een geheel andere kunstnijveraar ster of misschien sociologe, op de zondagmorgen na Nieuwjaar toen hij alleen in de woning was geweest en de slang van het fornuis had losgetrokken, met opzet of niet, daar kwamen ze zo gauw niet uit, want hij kon ook, wankelend van de ‘weed’ waarmee hij zich weer had volgeblazen, vóór het fornuis gestruikeld zijn en de slang daarbij hebben losgemaaid en daarop hadden de autoriteiten het tenslotte maar gehouden, ook al omdat het er verder weinig vakkundig uit had gezien, niet met kop in de oven bijvoorbeeld, en ook niet met alles potdicht, want er had waarempel nog een bovenlicht opengestaan. Toen dat alles was uitgezocht, hoefden we alleen nog naar de kremaatsie in Den Haag toe, op een vrijdag, Teigetje en ik, samen met kandidaat-katoliek A., die wel een jaar of zes lang met Tommie ‘had opgetrokken’ en hem zelfs al gekend had in de tijd dat Tommie, omdat het ‘thuis niet meer ging’ in een of ander tehuis of jeugdhaven had gezeten, en die, van het doodsbericht af, aan allerdiepste neer slachtigheid ten prooi was geraakt.

 (…) De blonde en geile had in het centrum van Amsterdam in hetzelfde krot als Tommie een of ander atelier gehad, of had dit nog steeds, maar wat ze precies deed is mij niet bijgebleven, en ik geloof ook niet, dat ik het haar gevraagd of van haar gehoord heb -misschien had ze iets met handel of mode te maken, zoiets, denk ik. We stonden elkaar bij het hek een hele tijd gelijk te geven. 
‘Moet je horen,” zei ik toen. 
‘Ik moet hier blijven staan, want ik moet wachten op mijn vriend, en op nog iemand’ -waar haalde ik de woorden vandaan? – ‘en ik zie hier vlak bij niks dat op een drankzaak lijkt.’

(Uit: Nader Tot U, Brief In De Nacht Geschreven; fragment.)

De brief die Reve verstuurde aan de moeder van (Tommie, Thommy) Thom Gerrard na zijn zelfmoord: "Eigenlijk had dit het einde van de geschiedenis van Thommy zijn dood moeten zijn, maar een week of wat later had zijn moeder me nog een brief geschreven: of ik een idee had hoe het gekomen was, en wat er volgens mij precies gebeurd kon zijn, en of er misschien kwaad opzet van anderen bij te pas kon zijn gekomen; waarop ik, naar diepste geweten en beste verstand, had geantwoord in een brief (….)"

Brief van Simon Vinkenoog aan Reve van 29 juli 1965: 

In deze brief laat het gedrogeerde Leidseplein orakel Vinkenoog weten dat Reve Thommy Gerrard na diens dood in de steek had gelaten, door over hem te schrijven, zonder enig begrip voor zijn kunst.

Volgens Reve had het Leidsepleingepeupel ten onrechte de indruk gekregen dat hij in de reisbrief Gerrard had willen ridiculiseren.

Bronnen over het korte leven van Thom Gerrard(s):

Hans van Straten, “Jong gestorven Thom Gerrards herdacht met expositie” in Het Vrije Volk”van 16 jan. 1965

Esteban Lopez, “Dood van een Ephebe” in “Als broer en zuster” 1970

Dirk Ayelt Kooiman, “Montyn”. Amsterdam 1982.


Fred van der Wal: Vanochtend (zaterdag 21 mei) raadpleegde ik om 11 uur des ochtends in de bibliotheek van Leeuwarden de biografie van Montyn, die merkwaardig onder de kasten met romans was gerangschikt, terwijl het werk thuis hoort bij de biogra fieën van 20-e eeuwse kunstenaars. Het kostte mij dus een kwartier om het werk te vinden. 
Duidelijk is in het boek beschreven hoe Montyn met de zeer jonge Thommy een sexuele relatie aan gaat die enkele jaren duurt. 
In de documentatie van Galerie Mokum kwam ik in 1967 in artikelen over het eerste jaar van het bestaan van Galerie Mokum de naam van Thommy G. tegen. Hij had geëxposeerd op een groepstentoonstelling in de galerie toen eigenaresse Dieuwke Bakker nog niet voor het realisme had gekozen. 
Dieuwke Bakker haatte homosexuelen en beweerde dat Montyn Thommy tot homo had gemaakt. Hetgeen ontkend wordt door zijn jeugdvriendin Elsje S. die mij toe vertrouwde dat Thom altijd al homo was geweest. 
De myhe dat Galerie Mokum is opgericht om tegen de abstracte post-Cobra kunst te strijden is een achteraf verhaal, geconstrueerd ter meerdere eer en glorie van de galeriehoudster om haar een profetische allure te geven. 
Dieuwke Bakker had een liaison met een Belgische surrealistische schilder rond 1962-1963 die haar op het spoor van de post-surrealisten zette. In 1964 formeerde Dieuwke Bakker en Michael Podulke, vennoten van Galerie Mokum pas een figuratieve groep die de naam Nieuwe Figuratieven zou krijgen en een nieuwe peeriode inluidd ein de na oorlogse kunst. Ik maakte deel uit van deze groep van 1967-1973.

Uit het boek "Montyn" nav een groot feest in het atelier gebouw aan de Kolk:

"Een van de aanwezigen was een jongen, niet ouder dan een jaar of achttien, die binnen gekomen was in het gezelschap van twee mannen die ik niet kende. Hij fascineerde me, terwijl ik hem van een afstand gade sloeg. Hij was uitgelaten, een charmeur, hij palmde iedereen, man of vrouw, voor zich in en intussen voeld eik dat hij langs de rand van een afgrond balanceerde. Ik hoord ehem alchen, het hoofd in de nek en ik wist dta het lachen elk ogenblik kon omslaan in een bodemloos verdriet. Ik kwam te weten dat hij Thom heette en weg gelopen uit een opvoedingsgesticht. Hij sprak me aan, Thom. Woorden die me altjd na zouden blijven klinken in mijn oren:

"Zijn dat jouw schilderijen?"

Thom blijft op de avond van het Oudejaarsfeest 1960 bij Jan Montyn en barst onmiddellijk in tranen uit. Fysiek was hij in slechte staat. broodmager, lijkbleek, bevend. 
Thom was Joods, zijn ouders waren in de dertiger jaren naar Nederland gevlucht. Hij was in 1942 geboren en als baby ondergebracht bij zijn latere voogd, een Haagse advocaat. 
De ouders waren geestelijke en fysiek geknakt uit het concentratiekamp terug gekomen. Jaren later pas namen zijn ouders de opvoeding ter hand en vertelden hem zijn afkomst. 
Het gevolg was dat hij steeds onhandelbaarder werd, onder voogdij geplaatst en in een gesticht opgesloten. Diverse malen was hij er weg gelopen. Hij  dreigde voortdurend met zelfmoord. Hij voelde zich misplaatst en miskend. 

Weken lang zit hij onder gedoken in De Kolk omdat hij op de politie telex stond als gezocht. Montyn leert hem etsen. 
Onder druk van Montyn besluit de voogdijraad om de 18 jarige Thom bij de 36 jarige bisexuele ex-psychiatrische patiënt Montyn te laten. Geen goede beslissing. 
Montyn noemt Thom briljant en uitdagend.

Montyn:

Op een oudejaarsfeest was Thom in mijn leven gekomen, op net zo’n oude jaarsfeest, drie jaar later, zou ik hem voor het laatst zien. (…) 
Hij stoof op me af. 
"We hebben het gemaakt, Jan!" 
(…) Hij had net een overheidsbeurs gekregn om een jaar te gaan werken in Parijs en New York. Binnen een paar dagen zou hij vertrekken. 
Hij was eenentwintig. Twee dagen later was hij dood. 
Ze hadden hem aangetroffen. Het gas stond open. Thom was dood.Maar de vragen blijven, tot op de huidige dag omdat er nooit een antwoord komt. En alter zou het tergende vermoeden volgen dat hij het gered zou hebben wan neer hij het een paar jaar langer volgehouden had. (…)

Het atelier aan de Kolk werd opgedoekt. Weg uit Amsterdam, dat opeens door een sinistere golf van zelfmoorden werd overspoeld.

Toon gerelateerde artikelen

Volgend artikel in dit blog
1
reacties

Fred van der Wal 21-05-2011 21:15
Voor er weer verontruste commentaren komen op de spelling van de naam van Tommie Gerrard;
in diverse publicaties wordt zijn naam geschreven als Thommy Gerrards. Tommie Gerrards, Tommie Gerrards en Thom Gerrard.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

IK WAS EEN KLASGENOOT VAN TOMMIE GERRARD (VRIENDJE VAN GERARD REVE)

IK WAS EEN KLASGENOOT VAN TOMMIE GERRARD (VRIENDJE VAN GERARD REVE & GRAFICUS JAN MONTYN)
 
Fred van der Wal: Een week geleden kwam ik op een fotopagina van een niet nader te noemen website waar heel wat schoolfotos uit het verleden zijn te bewonderen een foto van Tommie Gerrard tegen op een groepsfoto als leerling van het Vossius gymnasium waar hij een klas hoger zat dan ik in de klas waar Kiek Bigot mede leerling was. 
Een jaar later, 1956 zaten Tommy en ik in de eerste klas van het Christelijk Lyceum in de Moreelsestraat.
Tommy bewoog zich al vanaf 1956 in het vage pseudo-artistieke Leidseplein milieu van schrijvers die nooit een boek zouden schrijven en schilders die nooit verder met hun werk zouden komen dan de buurtkroeg. Hij zou op jonge leeftijd zelfmoord plegen. 
 
In de eerste klas van het christelijk lyceum was ik een klasgenoot van Tommie Gerards, die al op veertienjarige leeftijd in het los geslagen gedrogeerde Leidseplein milieu verzeild raakte en aan de hand van een graficus ten onder ging in de wereld van de half mislukte contraprestatie zolderkamer- en kelder artiesten.
Tommy  was een olijk jongetje met vanaf den beginne al een grote homo phiele aanleg, dat was mij al snel duidelijk uit zijn reakties op de naakte lijven van de klasgenootjes in de kleedkamer voor en na de gymnastiekles. Hij hield van rock ’n roll platen en kwam uit een zwaar door de oorlog geteisterd Joods gezin waar hij niet te handhaven was en onder voogdijschap werd gesteld.
Hij kreeg semi artistieke vrienden, nietsnutten uit het leidseplein milieu, on aantrekkelijke randfiguren die aan de verdovende middelen zaten.
In die eerste klas van het christelijk lyceum kreeg hij een vriendinnetje waar mee hij de poffertjestent bezocht, toen een berucht tref centrum van de opstandige Leidsepleinjeugd, weg gelopen meisjes uit inrichtingen en halve en hele psychopaten. 
Het meisje Elsje S., jeugdvriendin van Thommy, die begin jaren zestig nog in de krant kwam als twist danseres bij Jazz festivals en naar Parijs ging als fotomodel werd de latere vriendin in 1972 van de surrealistiese schilder C. v. G. en verdween vervolgens met een  talentloze beeldhouwer naar de Ruigoord commune, waar een normaal mens nog niet dood gevonden wil worden.
 
Ik kwam Tommie in 1956 nog een keer tegen in het gezelschap van de toen nog relatief onbekende Gerard van het Reve, die ons gesprek onderbrak met de opmerking: Ik praat niet met kinderen!"
 Een andere keer was ik er bij dat Tommie een hard pornoboekje kreeg van een vriend die aan de kunstnijverheidsschool studeerde.
We bekeken de fotos met rode oortjes.
Na juni 1957 verloor ik Tommie G. uit het oog en pas begin jaren zestig hoorde ik iets van hem toen hij half-abstrakte tekeningen ging exposeren, in 1962 bij Galerie Mokum die toen nog niet een keuze voor het realisme en het surrealisme had gemaakt .
 

In 1958 liep Thom van huis weg en werd vier jaar lang in een inrichting voor psychisch gestoorde moeilijk opvoedbare jeugd te Wapenveld opgesloten.

 

Nop Maas: Hij maakte er kennis met de drugs. In 1962 liep hij weg uit de inrichting en dook onder bij de graficus Jan Montyn.

 

Fred van der Wal: Het begin van de ondergang van Thom. Volgens de in 1985 overleden galerie eigenaresse Dieuwke Bakker heeft Jan Montyn een homosexueel van Thom gemaakt, maar daar vergist zij zich in.

De neigingen van Thom waren er al vanaf zijn veertiende. Nop Maas verhaalt hoe de vrouwelijk ogende Thom de “geliefde” wordt van Jan Montyn. Hij ontwikkelde zich tot een tekenaar van vreemde, anatomisch slecht uitgevoerde, half abstracte krabbels, die voor moderne kunst door moesten gaan.

Jan Montyn was als zovel Nederlanders in  Duitse krijgsdienst tijdens WO II gegaan en had door die stap de verkeerde kant gekozen. In het weinig kritische boek “Jan Montyn” van de nu al weer lang vergeten schrijver Dirk Ayelt Kooiman kunnen wij de zwakke excuses van de graficus Montyn lezen voor zijn land verradersrol.

In het boek van Nop Maas  wordt aangehaald dat de teelballen van Thom verschrompeld waren. Een vermeldenswaardig feit.

In 1964 verliet Gerrard Montyn en vertrok naar Parijs om het daar “te gaan maken”. Het mislukte.

In galerie Swart werd op 15 januari postuum een tentoontelling geopend van Gerrards tekeningen. Twee jaar eerder exposeerde hij op een groepstentoonstelling in Galerie Mokum, die in het begin ook abstracte kunst tentoonstelde, waar galeriehoudster mejuffrouw Dieuwke Bakker later niets meer van wilde weten.

In 1960 ontmoet hij de jonge kunstenaar Thom Gerrard, met wie hij tot 1964 samenwerkt. Samen ondernemen ze reizen naar de Sahara en Marokko. Het licht, de kleuren en de ruimte van het Marokkaanse landschap maken een overweldigende indruk.

 

In 1966 kwam bij uitgeverij G.A. van Oorschot te Amsterdam het boek “Nader tot U” van Gerard Kornelis van het Reve uit en tot mijn verrassing las ik op pagina 69 tot 72 het verhaal over het bezoek dat Tommie G. met zijn map tekeningen aan van het Reve bracht en hoe het onvermijdelijk verliep in een waas van marihuana en homo erotiek.
 
Het volgende fragment uit “Nader tot U”met betrekking tot Tommie G. volgt hieronder :

“Portfolios had ik heel wat gezien, peinsde ik, die men maar al te dikwijls, wegens het grote formaat, door botsingen in de bochten van donkere trappen, tot dwarrelende uit-zaaiing van de kolleksie, uit zijn poten moest laten vallen, als men al niet zelf een doodsmak maakte. Ik schudde het hoofd en dacht, heel stil zittend, opeens aan Tommie G., die nog maar een paar maanden dood was, en die de laatste keer dat hij in Amsterdam bij mij langs was geweest, ook een portfolio bij zich had gehad en had open-gemaakt om mij zijn met zwarte inkt gemaakte pentekenin-gen te laten zien, opeenhopingen van snel uitgevoerde, lus-achtige figuurtjes, die wellicht mensen uitbeeldden, zodat de tekeningen misschien menigtes moesten voorstellen (‘mas-saatjes,’ zei Teigetje later) die soms stilstaand, soms naar links of naar rechts in beweging zijnd, moesten worden begrepen. Toen hij er een paar op de vloer had gelegd, was ik er, zittend op het bed, naar begonnen te staren, maar ik kon er niks in zien (…) Mijn gepieker was echter niet nodig, want de jonge kunstenaar had al een sigaret gerold van iets geweldig krachtigs, ‘weed’ met nog iets wittigs erdoorheen, zodat hij al na de eerste paar trekken om alles giechelde en één of twee, weinig belangwekkende mede-delingen een groot aantal keien met vrijwel gelijkluidende woordkeus herhaalde en een paar maal opmerkte, dat hij alles ‘hardstikke fijn vond’.
 ‘Hebben ze namen? Ik bedoel: heb je ze titels gegeven?’ vroeg ik.
Nee, namen hadden zijn tekeningen niet.
‘Maar dat moet wel,’ betoogde ik.
‘Laten we maar eens kijken.’
Tommie begon met potlood, in goed leesbaar schrift, op een blok-nootje, in opeenvolgende nummering, de benamingen op te schrijven, die ik, telkens als hij een nieuwe tekening te voorschijn had getrokken, voorstelde.
‘Je nummert de tekeningen zelf toch ook wel?’ had ik hem nog gevraagd.
‘Anders weet je bij wijze van spreken straks niet meer wat voor naam op wat voor tekening slaat.’
Nee, dat onthield hij zo ook wel.
‘Het is je eigen werk, en dat ken je natuurlijk,’ had ik beaamd. Terwijl ik hem, nadat hij naast mij op het bed was komen zitten, telkens streelde en even aanhaalde, verzon ik de benaming en, waarvan ik me niet één meer kan herinneren, al weet ik nog wel dat ze alle in de trant waren van ‘Structureel Doorzicht’, ‘Entrissen sind wir dem Tageslicht’, ‘Impasse 1964’, en dergelijke, alle met woest, geestdriftig gegier door Tommie begroet en genoteerd. Toch was ik nog steeds blijven piekeren, want, zo geil als ik van hem was, had ik er toch tegen opgezien om hem in al te vast verkeer over de vloer te krijgen, want hij kon, dat wist ik, in wat voor kamer ook, en net zo goed in een bed als op een divan, zonder bezwaar twintig uur aan één stuk door slapen, stond zelden vóór smiddags half één op, ging in geen geval ooit voor een uur of drie snachts naar bed, en had me al een paar keer tegen middernacht uit een of andere leuke kroeg opgebeld, ‘dat ze nog even wat zaten te praten’, maar dat hij ‘beslist vóór enen’ nog bij me was, en dat het zeker wel goed was als hij ‘Leopardo’ of ‘Vitessa’, of beiden, meebracht, onveranderlijk een slome haarboer respektievelijk een brochessmedende kunst nijverheidstrut die, nog nauwelijks binnen en nog nooit van het begrip burengerucht gehoord hebbend, begonnen zeuren over het ontbreken van muziek, meestal gevolgd door vage klachten dat ze wel ‘trek’ hadden – als ze al niet zelf je ijskast openrukten, eigenlijk niets dus, dit alles,voor de ‘burgerschrijver’, want al durf ik niet te zweren dat ik elke dag vóór zevenen uit en vóór midder nacht weer in ben, het hoort wel zo te zijn, dat weet u trouwens even goed als ik. Maar Tommie was dus dood, met gas, in de nieuwe flat woning in H., van weer een geheel andere kunstnijveraar ster of misschien sociologe, op de zondagmorgen na Nieuwjaar toen hij alleen in de woning was geweest en de slang van het fornuis had losgetrokken, met opzet of niet, daar kwamen ze zo gauw niet uit, want hij kon ook, wankelend van de ‘weed’ waarmee hij zich weer had volgeblazen, vóór het fornuis gestruikeld zijn en de slang daarbij hebben losgemaaid en daarop hadden de autoriteiten het tenslotte maar gehouden, ook al omdat het er verder weinig vakkundig uit had gezien, niet met kop in de oven bijvoorbeeld, en ook niet met alles potdicht, want er had waarempel nog een bovenlicht opengestaan. Toen dat alles was uitgezocht, hoefden we alleen nog naar de kremaatsie in Den Haag toe, op een vrijdag, Teigetje en ik, samen met kandidaat-katoliek A., die wel een jaar of zes lang met Tommie ‘had opgetrokken’ en hem zelfs al gekend had in de tijd dat Tommie, omdat het ‘thuis niet meer ging’ in een of ander tehuis of jeugdhaven had gezeten, en die, van het doodsbericht af, aan allerdiepste neer slachtigheid ten prooi was geraakt.
We gingen, wegens nutteloosheid van een automobiel tijdens de spitsuren, met de trein.In het begin was ik, gesterkt door een flinke ochtendronk,heel monter geweest, want ik houd eigenlijk wel van begrafenissen en dergelijke, maar van lieverlede was het lelijk gaan tegenvallen, en was het me in de etablissementen van die merkwaardige, lijkverwerkende industrie, in de aula te machtig geworden, zodat, toen er na alle gegoochel met harmonika deuren en de plotselinge aanblik van een lichtbak als in een bioskoop, die STILTE UITVAART vermeldde, nog een dominee bij gehaald bleek te zijn ook die al begon te bladeren en zijn keel schraapte, ik na een malle opmerking wild jankend naar buiten was gelopen, en bij het hek snikkend was blijven wachten, waar zich spoedig twee jongedames bij me hadden gevoegd die ook, maar iets later, tijdens de dominee zijn toespraak, waren weggelopen, en van wie de ene vertelde dat ze voor de oorlog vlak bij mij in de buurt had gewoond, in de Smaragdstraat of op het Smaragdplein en in de oorlog als jodin naar Engeland was ontkomen en na de oorlog met een niet-joodse Duitser, een chemicus, was getrouwd, om zichzelf ‘nog meer te straffen’ of wegens een soortgelijke teorie, wat ik allemaal natuurlijk niet meteen hoorde, maar pas veel later; de andere jongedame, met misschien een witte trui aan, en blond, die iets panterachtigs en ook wel iets lesbies over zich had, vond ik meteen geil, op een bepaalde manier, als dat bijna lichtgevend roze snoepgoed dat het gehemelte stuk etst. (…) De blonde en geile had in het centrum van Amsterdam in hetzelfde krot als Tommie een of ander atelier gehad, of had dit nog steeds, maar wat ze precies deed is mij niet bijgebleven, en ik geloof ook niet, dat ik het haar gevraagd of van haar gehoord heb -misschien had ze iets met handel of mode te maken, zoiets, denk ik. We stonden elkaar bij het hek een hele tijd gelijk te geven.
‘Moet je horen,” zei ik toen.
‘Ik moet hier blijven staan, want ik moet wachten op mijn vriend, en op nog iemand’ -waar haalde ik de woorden vandaan? – ‘en ik zie hier vlak bij niks dat op een drankzaak lijkt.’

(Uit: Nader Tot U, Brief In De Nacht Geschreven; fragment.)

 

De brief die Reve verstuurde aan de moeder van (Tommie, Thommy) Thom Gerrard na zijn zelfmoord: "Eigenlijk had dit het einde van de geschiedenis van Thommy zijn dood moeten zijn, maar een week of wat later had zijn moeder me nog een brief geschreven: of ik een idee had hoe het gekomen was, en wat er volgens mij precies gebeurd kon zijn, en of er misschien kwaad opzet van anderen bij te pas kon zijn gekomen; waarop ik, naar diepste geweten en beste verstand, had geantwoord in een brief (….)" 

 

Brief van Simon Vinkenoog aan Reve van 29 juli 1965:

 

In deze brief laat het gedrogeerde Leidseplein orakel Vinkenoog weten dat Reve Thommy Gerrard na diens dood in de steek had gelaten, door over hem te schrijven, zonder enig begrip voor zijn kunst.

Volgens Reve had het Leidsepleingepeupel ten onrechte de indruk gekregen dat hij in de reisbrief  Gerrard had willen ridiculiseren.

 

Bronnen over het korte leven van Thom Gerrard(s):

 

Hans van Straten, “Jong gestorven Thom Gerrards herdacht met expositie” in Het Vrije Volk”van 16 jan. 1965

 

Esteban Lopez, “Dood van een Ephebe” in “Als broer en zuster” 1970

 

Dirk Ayelt Kooiman, “Montyn”. Amsterdam 1982.

 

Vanochtend  (zaterdag 21 mei) raadpleegde ik om 11 uur des ochtends in de bibliotheek van Leeuwarden de biografie van Montyn, die merkwaardig onder de kasten met romans was gerangschikt, terwijl het werk thuis hoort bij de biogra fieën van 20-e eeuwse kunstenaars. Het kostte mij dus een kwartier om het werk te vinden.

 

Duidelijk is in het boek beschreven hoe Montyn met de zeer jonge Thommy een sexuele relatie aan gaat die enkele jaren duurt. 

In de documentatie van Galerie Mokum kwam ik in 1967 in artikelen over het eerste jaar van het bestaan van Galerie Mokum de naam van Thommy G. tegen. Hij had geëxposeerd op een groepstentoonstelling in de galerie toen eigenaresse Dieuwke Bakker nog niet voor het realisme had gekozen.

Dieuwke Bakker haatte homosexuelen en beweerde dat Montyn Thommy tot homo had gemaakt. Hetgeen ontkend wordt door zijn jeugdvriendin Elsje S. die mij toe vertrouwde dat Thom altijd al homo was geweest. 

 

Fred van der Wal: De myhe dat Galerie Mokum is opgericht om tegen de abstracte post-Cobra kunst te strijden is een achteraf verhaal, geconstrueerd ter meerdere eer en glorie van de galeriehoudster om haar een profetische allure te geven.

Dieuwke Bakker had een liaison met een Belgische surrealistische schilder rond 1962-1963 die haar op het spoor van de post-surrealisten zette. In 1964 formeerde Dieuwke Bakker en Michael Podulke, vennoten van Galerie Mokum pas een figuratieve groep die de naam Nieuwe Figuratieven zou krijgen en een nieuwe peeriode inluidd ein de na oorlogse kunst. Ik maakte deel uit van deze groep van 1967-1973.

 

Uit het boek "Montyn" nav een groot feest in het atelier gebouw aan de Kolk:

 

"Een van de aanwezigen was een jongen, niet ouder dan een jaar of achttien, die binnen gekomen was in het gezelschap van twee mannen die ik niet kende. Hij fascineerde me, terwijl ik hem van een afstand gade sloeg. Hij was uitgelaten, een charmeur, hij palmde iedereen, man of vrouw, voor zich in en intussen voeld eik dat hij langs de rand van een afgrond balanceerde. Ik hoord ehem alchen, het hoofd in de nek en ik wist dta het lachen elk ogenblik kon omslaan in een bodemloos verdriet. Ik kwam te weten dat hij Thom heette en weg gelopen uit een opvoedingsgesticht. Hij sprak me aan, Thom. Woorden die me altjd na zouden blijven klinken in mijn oren:

"Zijn dat jouw schilderijen?"

 

Thom blijft op de avond van het Oudejaarsfeest 1960 bij Jan Montyn en barst onmiddellijk in tranen uit. Fysiek was hij in slechte staat. broodmager, lijkbleek, bevend.

Thom was Joods, zijn ouders waren in de dertiger jaren naar Nederland gevlucht. Hij was in 1942 geboren en als baby ondergebracht bij zijn latere voogd, een Haagse advocaat.

De ouders waren geestelijke en fysiek geknakt uit het concentratiekamp terug gekomen. Jaren later pas namen zijn ouders de opvoeding ter hand en vertelden hem zijn afkomst.

Het gevolg was dat hij steeds onhandelbaarder werd, onder voogdij geplaatst en in een gesticht opgesloten. Diverse malen was hij er weg gelopen. Hij

dreigde met zelfmoord. Hij voelde zich misplaatst en miskend.

Weken lang zit hij onder gedoken in De Kolk omdat hij op de politie telex stond als gezocht. Montyn leert hem etsen.

Onder druk van Montyn besluit de voogdijraad om de 18 jarige Thom bij de 36 jarige bisexuele ex-psychiatrische patiënt Montyn te laten. Geen goede beslissing.

Montyn noemt Thom briljant en uitdagend. 

 

Montyn:

 

Op een oudejaarsfeest was Thom in mijn leven gekomen, op net zo’n oude jaarsfeest, drie jaar later, zou ik hem voor het laatst zien. (…)

Hij stoof op me af.

"We hebben het gemaakt, Jan!"

(…)  Hij had net een overheidsbeurs gekregn om een jaar te gaan werken in Parijs en New York. Binnen een paar dagen zou hij vertrekken.

Hij was eenentwintig. Twee dagen later was hij dood.

Ze hadden hem aangetroffen. Het gas stond open. Thom was dood.Maar de vragen blijven, tot op de huidige dag omdat er nooit een antwoord komt. En alter zou het tergende vermoeden volgen dat hij het gered zou hebben wan neer hij het een paar jaar langer volgehouden had. (…)

Het atelier aan de Kolk werd opgedoekt. Weg uit Amsterdam, dat opeens door een sinistere golf van zelfmoorden werd overspoeld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 

Geplaatst in Uncategorized | 1 reactie

OP WEG NAAR DE 300000 DOWNLOADS OP BASIC PUBLISHING!

Kwalikwantitatieve Kultbijdrage van kwaliteitskunstblogger

BASIC PUBLISHING

Profiel van fredvanderwal

Statistieken

Lid sinds:            28-04-2007             

Aantal verhalen:                              1086
Aantal gedichten:                                27
Aantal reacties:                               2194
Aantal beoordelingen:                       742
Aantal keer profiel bekeken:          12268
Aantal downloads:                       253061

Geboortedatum: 30-10-1942
Woonplaats:       Couloutre

Beroep: kunstschilder/auteur
Interesses: kunst, literatuur, fotografie, computers, mensen

Motto: ik schilder realistisch zonder terug te kijken naar de Oude Meesters, het verleden of het akademisme. Ik schep met klassieke middelen als pen, potlood en penseel een modern wereldbeeld op papier en linnen.  

Geboren te Renkum 1942 , familie vlucht aug. 1944 vlak voor het huis bij Operation Market Garden wordt plat geschoten, naar Amsterdam, volgde de Nicolaas Maesschool, Vossius gymnasium, 1956 verhuizing naar villabuurt Heemstede, door liep de Da Costakweekschool, weigerde militaire dienst, verhuizing naar Amsterdam 1967, opname in de BKR 1968-1977, exposeerde van 1966-1973 en van 1977-1979 als vaste exposant in Galerie Mokum, 1969 lid BBK, 1969 lid societeit Teisterbant, Haarlem, 1972 lid Arti et Amicitiae, 1974 lid Pulchri Studio, 1978 verhuizing Friesland, 1984-1985 lid Fria, 2003-2004 lid Peinture Fraiche, 2004 lid Le Groupe Nevers, 2007 lid Nederlandse Kring Van Tekenaars, 2002 emigreert officieel naar Frankrijk, exposeert tussen 1966 en 2007 meer dan 340 maal zijn schilderijen, tekeningen en gouaches. Beoefende tussen 1958 en 1995 drie oosterse vecht sporten en werd in 1995 op zijn 53-e eerste kyu kyokushinkai karate. De van der Wals bezitten een huis in Frankrijk en een in Nederland.

Fred woonde van 1978-2002 en van 2009- in Friesland/Frankrijk. In Friesland wordt zijn geboycot werd door overheid en galeries.
Bevriend met kunstschilderes Isis Nedloni. In voor bereiding o.a. verhalenbundel en schreef voorwoord voor bundel Hekel van Isis Nedloni.

BLOG IN BLIK
  
Lid sinds: 8 jan. 2011

Aantal verhalen: 183

WORDCOM.PRESS
 
Lid sinds: sept. 2007
 
Aantal verhalen: 111

PUNT.NL
 
Lid sinds: juli 2008

Aantal verhalen: 69

VOLKSKRANTBLOG.NL
 
Lid sinds: 6 juni 2006-1 juni 2011

Aantal verhalen: 2433

BLOGSPOT.COM 

Lid sinds:  2007 

Aantal verhalen: 27

WEBLOG-NL. 

Lid sinds: 2006 

Aantal verhalen: 13

Geplaatst in Uncategorized | 1 reactie

NIX BESTE JAREN ACHTER MIJ? THE BEST IS YET TO COME!

Geen spijt dat je beste jaren achter je liggen? 

Dzjiezus Kraasjt! Gotsalmetruttenbollen! Neen. Niks beste jaren. The best is yet to come. Halleluja! Ik heb in mijn leven na mijn eenentwintigste niks gemist. Ik twijfel nooit eens econde aan mijzelf. Een commanddo gaat altijd door. Voor een vrouw een ideale situatie. Altijd opgewekt. Veel lol en reuring in de tent. Daar houden de vrouwtjes van…
 

 
Kroegtijgers 
 
Ik kan nog elke dag een kruising tussen boosheid, wrevel, compassie en minachting op brengen voor zielige kroegtijgers die met een pint in de hand voorover met de kop op de bar liggen te jammeren: 

Als ik het had geweten,
dan had ik het niet gedaan,
mijn lul is naar de kloten
en mijn ballen naar de maan

Geouwehoer! Ze waren er toch iedere dag bij. Niemand heeft hen toch verplicht te doen zoals ze deden. Als iets je niet bevalt, dan hou je d’r mee op, gewoon. Maar je fixeren op je meubeltjes, je wijf, een huisje, ach.
Straks krijg ik mijn AOW. Nog zes maanden. Dan ga ik lachen. Keihard lachen en strijk de poen op.
Als het aan mij ligt, word ik honderdvijftig.
Zodat Nederland tot op de laatste dag voor mij kan dokken, hahaha. Ik ben een man van veel woorden, even veel daden, maar met heel weinig innerlijke konflikten. Depressies ken ik niet, janken doe ik nooit. Het eerste symptoom van een depressie is energieverlies. Ik ga mijn leven niet weg gooien.
Hele diepe dingen roeren wij nou aan. Morele en fysieke moed is belangrijk, dat is nauwelijkss te vinden oner de collegaatjes. Lef! Guts moet je hebben! Guts, guts en nog eens guts! Over het algemeen zijn de collegaatjes slappe, jaloerse mensen. Te veel soul en te weinig body. Ja, dan weet je het wel.
 
Filosofie is slap gelul 

De sprong in het ongewisse. Kierkegaard. Allemaal gelul. Ik voel mij pas écht leven als ik mijn eigen lot achteloos in de weegschaal gooi. Het ongewisse trekt aan. Het plotse linge, daarom ben ik ook gek op onverwachte gebeurtenissen en Secret Manoeuvres In The Dark. Hoeft helemaal niet gelijk in het donker onder klamme lappen.
Vrouwen die initiatieven nemen en onverwachte invallen hebben, die boeien me en blij ven boeien.
De meeste mannen en vrouwen durven absoluut niets. 
Griffermeerde collegas schuwen elk risico. Ik ben geen man die wil beléren; als ik een schilderij of een verhaal maak dan laat ik blijken wat ik bedoel.
Duidelijkheid.
Maar wat brengen de meeste Nederlandse Schrijvers en schilders: ’t is één burgermans troep die elkaar overeind houdt.
Zo’n Harry Mulisch met zijn reutelende toffeetabakspijp, die man maakt nooit iets mee, die zit in zijn studeerkamer. Ik vind hem altijd op Guus Geluk lijken van Donald Duck. En Armando zit te dementeren in een rolstoel op een flatje en droomt van zijn boek De S.S. -ers.

Daar spreekt de man van extreem rechts?

Helemaal niet! Ik stem SP! Ik ben een cultuur anarchist, maar dat begrijpt men niet. Mijn overbuurman in Friesland dacht dat ik bij de Mossad hoorde. We werden afgeluisterd! Niemand krijgt inzage in mijn Geheime Leven dat achter gesloten deuren wordt geleefd. Wat daar gebeurt, dat gaat elke be schrijving te boven. En die mooie vrouw die dan in lingerie in de touwen hangt aan een kruis of omgekeerd bungelt aan een touw aan een bouwsteiger, heen en weer wiegt als een denneappel in de wind, daar zwijg ik liever over, maar soms word ik dan na hele sloten drank toch loslippig.
Nou, dan worden ze in Friesland hysterisch als ze  horen wat ik allemaal heb uitge haald, buiten alle proporties. Ik ben natuurlijk ook een echte sociopaat.
 
Fred staat op, vult een pan met water uit de waskraantafel en brengt hem aan het zingen op de percolator. Uit een oude blikken doos giet hij groene theeblaadjes in een grote pot. Heet water in de pot, een grote theemuts met oren er over. Twee van de katten zitten elkaar grommend aan te staren op de vensterbank. De derde piest in de broodtrommel. De vierde hangt in de grodijnen. Door de gordijnen sijpelt een schraal winterlicht.
 
Eerste koude persing

Ik ben nooit ziek. Hooguit om de paar jaren een verkoudheid als ik weer in contact ben, geweest met Hollanders, dat zijn vaak dragers van kwaadaardige ziektekiemen en versrpeiders van gassige dampen. 
 Ik ben van koud gewalst ijzer, maar toch eerst rood gloeiend gesmeed op het aam beeld van de tijd en bespenkeld met olijfolie van de eerste koude persing, ook in moreel opzicht .
Dat is niet altijd zo geweest. Dat heeft zich langzaam aan in mij ontwikkeld. Op de lagere school was ik het ziekelijke, verlegen jongetje, doodnerveus, bang voor grote mensen, maar haalde de hoogste cijfers, lag verschrikkelijk met mezelf in de war door die constante dreiging van een vader en moeder die ik nooit gezien had maar mij in het slechtste weeshuis van Nederland wilde hebben. Ze voerden tot mijn eenentwintigste een oorlog tegen mij via advocaten en juridische procedures. Ze hebben allebei een periode in een gekkenhuis gezeten, misschien verklaart dat die onverklaarbare haat. 

Maar het heeft je leven toch een vreemde draai gegeven?

Fred (nadenkend): Ach, dat is het lot. Soms denk ik wel eens: Mijn naam is lotje, ik kom uit een gescheurd kapotje!
Ik heb een onverwoestbaar geloof in het toeval, in het "onvermijdelijke". Als je iets nastreeft, krijg je het niet. Alles is mij altijd komen aan waaien. Als de afgrond onaf wendbaar leek, was er altijd wel een onverwacht telefoontje of een Aha Erlebniss. Een click; Een instant flash of lightning. 

Met welke Nederlandse kunstenaars voel je verwantschap? Wie komt bij jou over de vloer?

Ik ging om met beeldhouwers, jazzjongens, guitaristen, niet met schilders, behalve met een enkeling maar dat spreekt voor zichzelf, die is niet uit te vlakken, bankwerkers, timmerlieden, schoonmakers, soldaten, homos, bisexuelen, sadomasochisten, communist en, occultisten, dichters noem maar op. Het Leidsepleingepeupel van de jaren vijftig, zestig. Maar als er een subsidie vretende kunstartiest komt aanwaaien, dan zeg ik: opzouten of je krijgt een stoot voor je eikel. Nederlands lees ik en veel Engels.
 
Zwart leren geselzweep 

Mijn ogen dwalen door het atelier. Ik zie een boek op de werktafel liggen. Over de volle lengte van de kaft kronkelt een zwart leren geselzweep. Ik lees de titel: "The House of Pain". En daar in kleine letters onder: "The strange world of Monique von Cleef, The Queen of Humiliation. A message to all human slaves. Written by the prominent Dutch author." 
Fred: Fantastisch boek! Helemaal mijn genre! Toen ik nog jong was, en argeloos, nog in the silver sixties, had ik een geweldige bewondering voor de Parijs-Amerikaanse uitgevers, zoals de Obelisk-press, die het debuut van Henry Miller heeft uitgegeven. Die Monique von Cleef is een Nederlandse.
 Ja, dat wijf dat in New York een SM bordeel had voor rijke Amerikanen; sadomasochis me. Het is mij op het lijf geschreven. Zij is daar als een der eersten mee begonnen. Dat was een groeimarkt. Na WO II kwamen er allemaal Joden over de vloer die zich voor honderden dollars per uur lieten afzwepen om traumas te herbeleven.  Cocentratiekampje spelen met Meesteres Blonde Helga, de SM wolvin met haar wolven gebroed. Lekker leesvoer voor de ware liefhebber! Verhalen vlak voor het slapen gaan.
 
Ballenschaaf

Hoé schrijf en schilder je vragen ze me dan ? In Bondage en onder Discipline voor de ezel die roept? Iedere dag op de folterbank door je Meedogenloze Meesteres even langs de ballenschaaf gehaald om het contact met de werkelijkheid te houden?
 
Uitdaging

Zo is het. Het blijft een uitdaging. Ik kan elke dag een verhaal van wel tien paginas schrijven; Ik ransel het uit de toetsen, vandaar die typfouten en verkeerde spaties, gebrek aan alineas, enzovoorts. Het interesseert me geen moer of het er gelikt uit ziet. Dan ging ik in wel eens in een klein kuthotelletje in Limburg zitten, waar ik niemand kende. Alleen met een laptop. ’s Morgens kreeg ik ontbijt met een eitje, las het ochtendblad, en dan ging ik naar mijn kamertje en schreef tot voorbij de middag. En tegen dat ik in zo’n hotel aan de bar nieuwe kennissen kreeg want ik ben een man met eeen enorme magnetissche aantrekkingskracht. Ik trok psychopaten een gekken aan als een magnet ijzervijlsel- en dat gebeurde verrekt snel in het bar en kroeg wezen – nou, dan was ik al weer weg. Veel gestoorde teven ook gezien.
 
Piet vol met poen 

Ja! ’t Hangt van zoveel af, van je levensfeer en van je vrienden en vriendinnen. Geldgebrek werkt niet inspirerend. Wat dat betreft ben ik inderdaad een enorme, Bourgondische levenskunstenaar.
Ik moet de piet vol met poen hebben want een platvink zonder pietermannen er in is voor mij niks, dan word ik doodnerveus. Geld is mijn reddingsboei en mijn life line.
De zon schijnt verder voor niks, auto’s wil ik niet.
Boten en vliegtuigen interesseren mij ook niet.
Maar één biefstuk tegelijk eten is alles wat je kunt. Eenvoudige levenskunst, da’s een grote kracht van mij. Want ik laat mij niet ophitsen in het consumentenparadijs, door niemand niet. 
Hahaha! Dat is ook weer een verhààl. Kijk eens, ik ben en blijf een jongen van de dikke pret, hè. Ik heb wel eens in de narigheid gezeten, maar ik ben er telkens opnieuw uit ontsnapt. Andere mensen dènken aan het doen van wonderlijke dingen. Nou, ik doé ze. Ik kan niet één ding doen; als ik alleen maar schrijf of schilder, dan ga ik dood. Ik schrijf en schilder uit het leven zelf, daar haal ik mijn materiaal. Het is een destillaat van de realiteit. 

De avond is gevallen; in de kamer drijft een gedempte mist. Fred staat van zijn stoel op en kijkt een korte tijd grimmig uit het raam. Het lange praten heeft hem afgemat.

Heb je geen angst om "aan de grond" te lopen op je ouwe dag? Een zielige, achter gelaten, kapot gefeeste, afgeneukte, versleten ouwe man? 

Kijk eens, als ik straks een ouwe lul word, als ik mijn omgeving ten last word, dan ben ik er vrij zeker van dat ik er een eind aan maak, dat ik er uit stap. 

Zoals Hemingway dee?

Nou, een geweerloop in je bek zetten, zo’n bloedbad, neenee, dat geeft zo’n rotsooi voor de achterblijvers, ik geloof dat ik het met het water zal doen. Ik drink een fles rum en zwem de zee in naar de horizon als ik de zon in de zee zie zakken en ik kom niet meer terug. Onder het zingen van dat chanson van die kleine muis Piaff; Non je ne regrette rien! Heel netjes. Wat was er met vader? Nou, die is verzopen. Zonder spijt.
 
Hij begint te zingen: ‘k Wou is was de broek van Hemingway, Hemingway, Hemingway, rook ik de hele dag aan zijn snee, de broek van Hemingway, hee!

Het is nu helemaal donker geworden. Twee poezen slapen dicht tegen elkaar aan op een stapel boeken. Het suizen van de waterketel wordt hoorbaar. Zwijgzaam nemen wij afscheid en laten de schilder/ schr
ijver achter, in sombere gedachten verzonken.

Buiten is het koud. En boven ons de volle maan.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

Gesprek met abstrakte schilder-tekenleraar Martin Tissing 1981

Gesprek met abstrakte schilder-tekenleraar Martin Tissing 1981

(Kwalikwantitatieve Kultbijdrage van kwaliteitskunstblogger)

Allersmaborg, Ezinge. 

Martin:
Ik heb die puberale pukkelkop Jan weggestuurd van de les,die komt er bij mij niet meer in,da’s net een oud wijf met dat rafelige snorretje en dan dat korte broekie van hem waar die bleke spillepoten onder aan hangen,een normale doorsnee homo zou d’r nog hetero van worden. Zit die lulhannes met zo’n ouwewijven marterharen penseeltje dubbel nul ter dikte van een mensen haar te pielen tussen die beren van kerels van 130 kilo met jatten als panne koeken, die bij het minste of geringste artistiek ontploffen en een collega uit kunstzinnige overwegingen bij gelijk lachend op d’r lui hun bek slaan,net als Karel Appel en die andere knakkers van vroeger, weet je wel. Nog even en ze hadden die knakker gewoon dat waterverfpenseeltje in zijn reet gestampt. Kon ie naar de eerste hulp post van het gasthuis voor een dagopname om zich van achteren te laten repareren.”

Fred:”Misschien had hij dat nog wel lekker gevonden ook. Ina en ik vonden het altijd toch al zo’n zuinig kijkend,bangelijk,verwijfd mietje!” 


Martin:”Zo’n kontaktgestoorde,gereformeerde in plat half Groningsch,half Drents dialekt pratende kloothommel kan ik niet hebben tussen mijn interna tionaal denkende jongens, die hebben allemaal bij voorbaat al een Amerikaans accent. Ze lachen die boerenlul vierkant achter zijn rug uit met die namaak Henk Helmantel kuttekopschilderijtjes. Die bijziende zwaarbrillende krekelkop valt helemaal in het niet bij al die schildershengsten van mijn afdeling Vrije Schilderkunst,die de verf ongecontroleerd in opperste vrijmaking het doek op slaan, wat zeg ik; schoppen, pletten, stampen en ranselen.

Je moet ze schilderkunstig eens gierend door de bocht zien gaan zonder enige remming ‘s ochends om half elf als ze al een fles of twee wiskey achter de kiezen hebben, nou, dan weet je wel hoe laat het is! Het zijn stuk voor stuk allemaal potentiële Karel Appels. En ruften dat ze kunnen! Da’s andere koffie dan thee!”

Fred: ”Wat je zegt, Martin. Wat je zegt, man!”


Martin: ”Wist je dat die luldebehanger maso Jan wekelijks onderdanig bij Hank Duvelsjas aanbelt met zijn pet voor zijn gulp, want je weet maar nooit, mis schien wel om zijn minieme erektie te verbergen als hij zijn Meester aanschouwt op zijn vrije woensdagmiddag om een onsje bijscholing te halen hoe hij commercieel moet leren schilderen?

Doet laatst die boerin open waar die Duvelsjas mee hokt, zo’n zwaar brillend, loensend, sprieterig, gereformeerd, zoetsappig, onderdanig kindvrouwtje met melkboerenhondenhaar, weet je wel, zo’n gereformeerd, baarmoederlijk tiepe, recht uit de suikerbiet getrokken van dertien in een half dozijn van achter het aanrecht vandaan met de aardappel schillen nog in het schaamhaar van het neuken in de keuken met je zusje onder tafel,maar wel elk jaar een kind binnenstebuitengekeerd driedubbel dwars overgehaald en vierkant verkeerd uitgepakt de baarmoeder uit de wrede wereld in geslingerd. 
Een teef die ik nog niet eens rechtop staand tegen het keukenaanrecht op met het gas voluit zou willen neuken.Ook niet als het gratis was!Al kreeg ik geld toe!Voor geen goud, man! Vraagt die lummel Jantje als hij voor de deur van die uit zijn krachten gegroeide plaggenhut van Duvelsjas staat, bedeesd:”Is de grote meester himself ook thuis?”
Dat loensend vrouwtje van Duvelsjas blaft terug: ”De meester is op bezet, woef, woef, maar ik kan wel even belet gaan vragen, alhoewel de meester overdag niet gestoord wil worden door allerlei artistieke onbenullen.”
Deur gaat dicht.
Jan wacht buiten in de stromende regen met de pet nog steeds voor zijn gulp, anders smelt zijn zuurstok misschien nog. Kwartier later zwaait de deur weer open. 
Vrouw: ”De meester g-l-a-c-e-e-r-t, dus meester niet bereikbaar zijn. Hij in hogere sferen verkeren”.
Die  Groningers spreken geen behoorlijk Nederlands, dus vandaar dat kromme, op Chinees gelijkende dialekt.
Jan: ”Jij misschien boodschap kunnen brengen aan meester? Ik aanwezig kun nen zijn bij glacerende meester? Ik heel erg op prijs stellen! Heel erg knieval doen voor meester als hij wil. Hij mag zelfs zijn voet op mijn hoofd zetten als ik voorover naakt in aanbidding uitgestrekt op mijn buik aan zijn voeten lig!”
Deur voor de tweede keer dicht.
Twintig minuten later;deur open.
Vrouw:”Je mag er een half uurtje bij zijn,maar beslist niet langer. Meester anders uit konsentraatsie worden gewipt. Jij niets mogen zeggen tegen meester tijdens glaceren, vooral niet van de zenuwen aan je gulp gaan wrieme len of je ballen een potje gaan kratzen uit verveling, want meester de hele dag in gebed om hemelse leiding van omhoog bij het glaceren. Daarom gaat het ook zo goed met de meester. Alles komt van boven en aan de regen en de zegen is tegenwoordig met die oplopende belastingdruk veel gelegen!”

 Fred; ”Echt een gezellige jongen die Duvelsjas.”


 Martin: ”Het geloof is die knakker volgens mij kompleet in zijn bol geslagen.Hij denkt dat hij de Jahezus Keristus van de schilderkunst himself is.”


 Fred: ”Dan issie zeker van het kruis af gesodommieterd of de spijkers kwamen uit de verkeerde hema verpakking. In het gekkenhuis,op de kunst akademie of het psychopatenasiel heb je altijd twee die denken dat ze Jezus Keristus zijn en drie die bij hoog en laag volhouden dat ze Napoleon of Picasso zijn. ”


Martin: ”Jahaha.Ik wil ‘m wel even terugspijkeren! Je hebt van die gasten die daar op klaar komen, die zijn niet helemaal koosjer van boven. Ik zou het liefste eigenlijk Napoleon zijn, dat is tenminste nog een merk Cognac!”


 Fred:
”En Jezus Christus is het merk van die gevlochten lederen barrevoets gaande, artistieke gezondheidssandalen! En op mijn bandenplakdoosje stond vroeger Simson. Vertel mij wat, Martin. Als iemand de Bijbel kent, ben ik het wel, ouwe rukker! Vertel mij wat! We zijn één keer bij Duvelsjas op zondag op bezoek geweest en het was voor goed de laatste keer. Ik kreeg met veel moeite en eindeloos lullen één pijpje pils los en dat gaf hij nog met tegenzin, want het kostte 69 cent. Skolpils, waar je gelijk na de eerste slok barstende hoofdpijn van krijgt. De grootste rotsooi, die uilensijk. Dat deed hij expres, want in zijn kelder liggen de duurste wijnen van tientallen jaren geleden voor de collectionneurs klaar. Dat bier was net verschaalde paardepis van Kaatje pisvinger. En een half uur later moest ik om een tweede flesje vragen en dat wilde hij aanvankelijk niet eens geven omdat het de dag des Heren was. Ik kon wel zelfgekookte vergiftigde brandnetelthee krijgen of een of ander beschim meld aftreksel van vlierbessen, maar daar heb ik hartelijk voor bedankt en net zo lang gezeurd tot ik mijn zin kreeg!”

Martin: ”Zo is die goosser.Te gierig om normaal uit zijn gluiperige gereformeer de varkensogen te kijken.”


Fred: ”Hij verzonk voor het avondeten langdurig in een dwingend smeek- en klaaggebed met veel gejammer,waarin hij in de tale Kanaäns met steeds luider stem verzocht of de laatste duisternis niet uit mijn vertroebelde, verdorven, perverse heidense, God lasterende verstand kon worden weggenomen door de allerhoogste en wel liefst per direkt.

Ik werd er niet helemaal goed van dat soort zelfingenomen hypokriet gesijk. Ik heb onderdehand maar een beetje naar die witgestuukte kale, kalvinistiese kloostermuren zitten kijken van zijn huis om kalm te blijven, maar het liefst was ik opgesprongen en had ‘m een paar rammen voor z’n kristelijke kanis gegeven. Hij weet van gekkigheid niet wat hij met al zijn poen moet doen en koopt Chinese vazen van tienduizend gulden per stuk die detonneren in die oude pastoriewoning. Kerk, kut en kapitaal, liegen doen ze allemaal!”

Martin: ”Daar kan ik het toch niet helemaal mee eens zijn.Kut liegt niet.”


Fred: ”Ik heb wel eens een liegende kut meegemaakt!”


Martin: ”Zeker een klapkut.”


Fred: ”Nee,het was een gratekut uit T.,waar ik drie dagen mee op stap was in de tijd dat ik nog wel eens vreemd ging, toen er nog geen aids aan je reets was, man!”


Martin: ”Wat je zegt, Fred. Wat je zegt!”


Fred:
”Yeah, man!” Ik neuk niet meeer andermans wijven!

Martin:”"Niet meer? Zeker ook niet minder? Je moet eens langs komen op mijn atelier,weet je!Ik denk dat wij het wel met elkaar kunnen vinden!Jij bent tenminste niet zo’n mietje als Duvelsjas of Jantje.”


Fred: ”Heb je daar wat onder de kurk?”


Martin: ”Boerenjongens onder de kurk…”


Fred:”Boerenmeiden onder de dekens?”


Martin: ”Nee. Boven de dekens natuurlijk!”


Fred: ”Waar ze thuis horen,Martin,waar ze thuis horen!Als het vlees maar schoongewassen en kiemvrij is.Geef anders maar mijn portie aan fikkie!Eén keer een druiper was genoeg!”


Martin: ”Schrijf mijn adres even op, ouwe rukker. Er is altijd genoeg te zuipen bij mij. Ik ben gotdome Hank Duvelsjas niet!”


Fred: ”Gelukkig niet, Martin! Anders bleef ik liever thuis, weet je om op een pijp zoethout te zitten kauwen of een potje aan m’n lul zitten trekken!”


Martin: ”Waar houd je meer van? Van het eerste of van het laatste?”


Fred: ”Malt Wiskey puur,da’s de benzine die de motor van deze jongen doet lopen als een gesmeerde tiet op wonderolie.De rocks kun je terug de zee in smijten!”


Martin: ”Als een collega daar van houdt haal ik het in huis,okee?Dan lul ik niet langer dan het breed is,weet je,dan ga ik als een speer naar de keilenwinkel om de drankomzet tot ongekende hoogte op te juinen!”


Fred: ”Dat is mannentaal! Een beter collegiaal gebaar had je niet kunnen maken, Martin. Ik kom er aan. Heb je vandaag nog tijd? Ik begin langzamer hand dorst te krijgen van al dat gelul in de coulissen!”

 Groningen. Een maand later. Tweede gesprek met Martin Tissing.

 

Martin: ”Hé, vogel, te gek, man. Alles kits in de rits, vogel?”

 Fred: ”Hou op man, vogels zijn al lang niet meer in de mode sinds de zestiger jaren. Ze zijn allemaal weg gevlogen naar Verweggistan met een hoofddoekie om en komen nooit weerom, net als Berend Botje die uit varen ging.”


Martin: ”Je kent die vogel van een Jan X. toch wel?”


Fred: ”Dat is geen vogel, da’s hooguit een achterbakse afgebefte baardekop, halve paardenkop.”


Martin: ”Vogelspin, paardenkop of paardenbeffer kan mij wat verrotten. Ik bedoel die arrogante Stalen Jezus van Zwiggelte, weet je wel.”


Fred: ”Kennen is een groot woord, maar ik weet wie je bedoelt. Mooi weertje voor de tijd van het jaar. Heb je daarom die geruite pantoffels nog steeds aan , ouwe rukker, speel je voor kulturele antiheldheld of voor Ollie B.Bommel?”


Martin: ”Anders kunnen de leerlingetjes niet zien dat ik een echte artiest ben.Aan iedere ware kunstenaar zit wel een vreemd kantje.”


Fred: ”Dat zien ze toch wel aan je telig wierende befbaard?”


Martin: ”Iedereen heeft tegenwoorig een befbaard.”

Fred: ”Ze ruiken het zo wel op een kilometer afstand aan die drankkegel van uit je zure baard dat je artiest bent,Martin.”

Martin: ”Die doorgedraaide mafkikker van een van L. nodigde me uit voor een tentoonstelling in het gemeentehuis van Vries, weet je wel?”


Fred: ”Vries? Nooit van gehoord. Is dat vries van vriezen we dood dan vriezen we dood? Of antivries? Diep Fries?”


Martin: ”Nee, diepvrieskroketten, nou goed.”


Fred: ”Maar wat was er aan de hand?”


Martin: ”Bleek die lul met vingers mij alleen te hebben uitgenodigd om zijn kloterige waterverfjes naast mijn magistrale,breed geborstelde werkenin krachtige ombers op te kunnen hangen,weet je wel?”


Fred:
”Heb je het ooit zo bruin gegeten?”

Martin: ”Ik heb niks tegen die gereformeerde kloteklapperskontkutlikkers klotekankerkoleretroep van die goosser, maar die kaleklotetroep slaat gewoon mijn schilderijen hartstikke dood. En wie zit met de brokken?"


Fred: ”Corrie?”


 Martin: ”Nee,die niet.Corrie en de brokken is weer een ander verhaal,die wilde ik nog als openingsact uitnodigen,weet je wel.Dat kalvinistiese vitriool van die knakker van een Jan van Loon en van zijn maatjes verzuurt alles en iedereen.”


Fred: ”Dan houd je er zure schilderijen van over.Ik vind de meeste van die abstrakte schilders toch al behoorlijk verzuurd.Ze komen ook helemaal niet door de lakmoesproef.”


Martin Tissing:”Als ik van tevoren had geweten,dat hij zijn kristelijk gereformeerde kutschilderijen met die sombere,anaal gefixeerde strontkleuren ook zou ophangen,had ik het natuurlijk nooit gedaan.Ik ga niet naast een dilettant hangen,bejjebesodemieterd.In ieder geval was ik de absolute,onstuitbare publiekstrekker van de show.Het publiek kwam alleen voor mij en die rotsooi van van Loon lieten ze links liggen.Hij heeft ook helemaal niets verkocht en voor mij stonden de klanten net als vroeger in de rij.Die hangjas van Loon trek ik mee als een speelgoedbootje achter een oceaanstomer.Die knakker lag gewoon in mijn kielzog te zieltogen.Als ik een scheet laat blaas ik die lul met vingers van hier de oceaan over naar de Filippijnen en weer terug.


Fred:”Dat moest je maar eens doen.Zijn wijf ziet ‘m toch niet zo zitten.Er is niks aan hem verloren.En als het doodtij is zuig je ‘m zo weer per ongeluk terug je hol weer in.Ben jij ook tevreden,want een gevuld gat is een goed gat.”


Martin: ”Dat is het risiko als een amateur naast een professional en een celebrity als ik ben tentoonstelt met zijn amateuristiese kut met peren akwarellen.”


Fred: ”Het leven als kunstenaar is hard, Martin!”


Martin: ”In New York in the inner circle kennen ze me allemaal. Ik sprak laatst nog met Jackson Pollock.”


Fred: ”Dat drankorgel is gelukkig al lang dood!”


Martin: ”Nou, ja, eigenlijk met zijn broer. Zijn zusje Janet Jackson ken ik ook. Al die Jacksons, die jakken in hun jacks wat af! Of was het nou Francis Bacon, die ik in dat drankhol tegen het ongewassen, dikke lijf liep?”


Fred: ”Je bent beroemd, Martin. Ik heb het nooit geweten,maar jij hebt het me duidelijk gemaakt!Het was heel fijn om met zo’n Art Vip uit Groningen te praten, Martin. Tot ziens over een vijfentwintig jaar of zo. Dag,Martin! Doe ze allemaal de groeten! Vooral aan die vogel Francis Bacon!”

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

ENIGE NOTITIES BIJ HET BOEKWERK “DE LOGICA VAN HET GEVOEL”

ENIGE NOTITIES BIJ HET BOEKWERK “DE LOGICA VAN HET GEVOEL”

Zelden heb ik meer opgeblazen wartaal gelezen dan in het omvangrijke “ De logica van het gevoel.”
Camille Paglia in “ Het seksuele bolwerk” heeft daar ook een handje van en qua pretenties kunnen beide auteurs elkaar een warme, natte hand geven.
De sinds eind jaren veertig opkomende wetenschap van de stuurkunde, de cybernetica is als hoogste gezags orgaan bij de zelf ingenomen gepreoccupeerde schrijver van “ De logica van het gevoel” zijn afgod.
Geen enkele van zijn beweringen worden echter ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Geheel in lijn met het New Age denken wordt in dit onsamenhangende broddel werk van alles en nog wat over hoop gehaald tot en met de schilderij en van Courbet en Magritte aan toe om het mistige gelijk van de auteur te bewijzen.
Twee Bijbelteksten schieten mij te binnen bij dit boek: “De dwaas zegt er is geen God”. De tweede tekst uit de tweede brief aan Thimoteus: “De mens wil zich ten alle tijde laten leren, maar tot de Waarheid komt zij niet”.

Het boek “De locica van het gevoel” heeft zo weinig kwaliteiten dat het merkwaardig is te lezen dat het vijf herdrukken beleefde.
Een twee sterren generaal verzekerde mij dat het boek door de legertop werd verslonden. Presteerden “onze jongens”daarom zo slecht in Kosovo?
De eerste opgeslagen pagina (265) toont al aan hoe slecht dit boek in het Nederlands geschre ven is.
Bijv. :” Ten tijde van Descartes konden de vraagstukken van de zelfsturing van sociale systemen nog niet worden gedacht.” (Dat raakt je de koekoek!) Descartes is in bovenstaande zin te vervangen door iedere andere denker uit het pre-Marxistiese tijdperk.
Een lelijk gestelde zin, zelfs als het woord “ gedacht” door “bedacht” wordt vervangen, maar ook inhoudelijk zeer zwak en gebaseerd op het wishfull thinking van de humanistiese mens visie die uit mondde in de nu gelukkig achterhaalde fiktie van de “ maakbare samenleving “ uit de zeventiger jaren.
Een zelfsturend sociaal systeem ten goede van de mensheid kan niet bestaan omdat het uit gaat van een te posi tief mensbeeld. Het overweldigend succes van de mechaniese en mathematiese natuurverklaring bracht Descartes ertoe de geldigheid van deze beginselen tot ver over het haar toekomende gebied uit te breiden.
Om de werkelijkheid uit enkele grondbegrippen af te leiden zoals Descartes deed, is een dwaalweg gebleken. Zie pag. 310, geschiedenis van de filosofie, Hans Joachim Storig.
Het is heel merkwaardig dat Arnold Cornelis juist deze grondlegger van de waarschijnlijk heidsrekening en briljante wiskundige betrekt in een opmerking over een zelfsturend sociaal systeem.
Ik zou zo zeggen; het slaat als K op Dirk! Een zelfsturend systeem is een gesloten systeem in tegenstelling tot wat de Bijbel over de mens leert. De autonome mens is een misvatting. Voor Marx heeft niemand van de filosofen iets anders gedaan dan de werkelijkheid en de wereld geÏnterpreteerd.
Zelfsturing van sociale systemen? Daar zien we elke dag de uitkomsten van, o.a. bij uitstek in de uit spraken van het justitieel apparaat dat al meer dan twintig jaar zich niet onveranderlijk op het wetboek baseert maar op sociologies bepaalde gemiddelden. Zelfsturing van sociale systemen zou afhankelijk kunnen zijn van een aantal konstantes en variabelen, die nie mand in de hand lijkt te hebben. De mens is niet gebouwd op autonome stuursystemen en heeft in onze gevallen wereld een kader nodig. Vrijheid in gebondenheid. Absolute, grenzeloze vrijheid is geen vrijheid en leidt tot anarchie.
Een zelfsturend systeem kan niet zonder normering. Ieder zichzelf terugkoppelend systeem corrigeert extremen en schommelt rond een norm.
Het is kenmerkend voor zo’n systeem dat het geen verfijnd systeem is en even gebrekkig als een c.v. thermostaat werkt (slechts binnen een bepaalde bandbreedte) en in het geval van een overigens fiktief zelfsturend sociaal systeem dankzij niet voorziene uitzon deringsgevallen altijd de nodige slachtoffers zal eisen.
Zie voor terugkoppeling van sociale systemen o.a. de boeeken van P. Vroon.

Een voorbeeld van normering en sturing van een kompleks sociaal systeem toont het Oude Test ment heel duidelijk aan. De sturingsfaktor en norm is hier God en Zijn geboden. Hield het Joodse volk zich hier aan dan ging het hen goed. Letterlijk zegt God tegen de Joden dat hij zijn Wetten geeft “opdat het hen goed ga.”
Het typerende van de Wet (de tien geboden) is dat deze geldt voor de Jood en de niet Jood.Zo zegt de Bijbel dat die wet zo universeel is dat hij in het hart (geweten) van de mensen is geschreven en dat die wet als Gods toetssteen geldt voor wat recht en niet recht is. Op het dramatiese moment in de geschiedenis van de mens dat de eerste mensen kozen om voor een autonoom sociaal systeem te kiezen en willens en wetens tegen Gods enige gebod ingingen betekende dit de val uit het paradijs (een volmaakte omgeving) en de konsekwenties voor alle nakomelingen ten aanzien van de last op de arbeid,de vergankelijk heid van het lichaam en de vruchteloosheid van al zijn pogingen om de heilsstaat te vestigen met aardse middelen.

Misschien zult U tegen werpen dat het in dit geval om een kleine, onbeschaafde stam van herders ging, waarvan de leden lezen noch schrijven konden. U heeft het mis! Ten tijde van de veertig jaren omzwervingen in de woes tijn ging het al om twee miljoen mensen, die gehuisvest, gekleed en gevoed moesten worden. Reeds ten tijde van Abraham kende men het schrift volgens recente opgravingen.

Pag. 3 stelt de auteur na het vermelden van een flauw voorbeeld over zijn parkiet die voor de televisie was gepositioneerd en de kreten hoorde van zijn soortgenoten in een programma over het Amazone gebied herkent en konkludeert: ”Communicatie is in aanleg non verbaal, want dieren spreken niet, de communicatie werkt met beelden en toont het verborgene van de onbewuste (???) eigen logica, via de ander .”
De term onbewuste is van Jung afkomstig en wordt vaak verwisseld met onderbewuste, term van Freud.
Alles wat onbewust is bij een dier? Wie toetst dat? Hoe aktualiseert en vertaalt men dat? Onbewuste logica? Wat is dat voor logica? Mogelijk bedoelt de auteur instinkt matig handelen.
Auteur Arnold Cornelis weet er onbewust vast wel raad op! Zie voor andere op onderzoek gefundeerde communicatie vormen van dieren onderling de onder zoeken ver meld bij P. Vroon o.a. de omstreden vormveld theorie.
Pag. 4. Auteur stelt:” Dieren leven in een wereld van feitelijkheid, alleen wat wordt waar genomen voor een dier bestaat.”
De ethologie leert anders. Case stories duiden op een breder interpretatie kader van sommige dieren (honden en katten) dan tot voor kort aangenomen. Gevallen van dieren die van verdriet sterven om de dood van hun baasje zijn talrijk. Case stories tonen ook aan dat sommige dieren een goed geheugen hebben en soms na tien jaar nog herinnering en aan personen hebben. Op de flaptekst van het werk van Arnold Cornelis staat de pedante pseudo geleerde koket te wezen met een half afgezakt leesbrilletje uit de Hema waar boven een paar pientere oogjes tamelijk verneuk eratief (excusez le mot!) twinkelen. Aan de brekings graad van het glas zou men kunnen konkluderen dat er gewoon spiegelglas zonder sterkte in zit. Het berekenende mondje met de dikke, sensuele lippen half geopend alsof het laatste woord nog niet gezegd is. Het grijzende, houten haar achterover gekamd in een op een watergolf gelijkend kapsel. De linker helft van het gezicht straalt genot zucht uit, de rech ter berekening.
De das van de auteur zit scheef en is slecht gestrikt. Het witte over hemd heeft lange punten van de kraag die treurig ter neer hangen. Het colbert is van onbestemde snit.
De auteur die zich niet weet te kleden is het lezen niet waard.
 
Fred van der Wal, Oldeboorn 1999

reacties
 
Isis Nedloni 20-10-2006 17:03
 Mmmm de logica van mijn gevoel zegt dat absolute grenzeloze vrijheid leidt tot anarchie waar de structuur volgt van *de sterkste zal winnen en macht krijgen.*
 Vrijheid dient altijd ingekaderd te worden zodat de vrijheid van de ander niet wordt aangetast.En al die structuren geven weer voldoende vrijheid…de mens vult het vaak door ongezonde aangeleerde dogma s verkeerd in waarbij primaire onbewuste gevoelens de hoofdmoot kunnen zijn.Als je die overboord weet te zetten zijn er bredere wegen naar enige vormen van geluk.Heerlijk dat we een keer samen gaan eten.Ook dat is geluk.Ondertussen kunnen we elkaar in de taal opeten…en ontstaat er wederom een andere vorm van geluk…In je woorden/bijdragen, til je me in de lucht en laat je me zo hoog vliegen dat het me verlegen maakt…zie dat als een dik gouden compliment.
 Ener verrukkelijk woest doorwoeld TaalBeest heb ik ontdekt…
 In de logica wordt soms een kern gevoel ontkent.
 Logica komt uit de aangeleerde ratio
 Gevoel uit?

 
Partout 21-10-2006 13:14
 Sarire op z’n best!
 Kunnen jullie er zelf ook nog een beetje om lachen?

 PS ""Vrijheid dient altijd ingekaderd te worden"" (quote Isis),
 Isis, wil je dat begrip dan niet zo vreselijk verminken met jouw onlogica aub?

fred van der wal 26-10-2006 20:29
 Zeg partoutje met je toetje na de maaltijd; Isis iets verminken???
 Wie aan Isis komt…

Ruud 07-12-2008 01:00
 Wat een hoop gekaffer! In een recensie waaruit blijkt dat de auteur van dit stuk een van de symptomen is van de cultuur van de verdwaling. Met andere woorden, hij heeft er niets van begrepen. Helaas, de hoop is voor jou verloren. Om mijzelf maar te verlagen tot argumenten op-de-‘man’.
Logica van het Gevoel van Arnold Cornelis is een waar meesterwerk. Vele malen beter dan de bijbel ook, waarin nog de inmiddels ver verouderde filosofie van het fatalisme heerst. Een structureel determinisme heeft bezit genomen van deze geketende geest.
 Als slaaf van zijn eigen waarneming en noodlottig blind en naief geloof slaat deze ‘auteur’ of moet ik zeggen autist, de plank volledig in de mist.

fred van der wal 08-12-2008 13:44
 U komt niet aandragen met argumenten maar met een goedkope, ordinaire scheldpartij. Het is dus overbodig in te gaan op Uw inhoudsloze, niet ter zake doende getier.

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

VEEL VROUWEN, WEINIG BOEKEN BIJ ADRIAAN MORRIËN?

VEEL VROUWEN, WEINIG BOEKEN BIJ ADRIAAN MORRIËN?
WEINIG BOEKEN, GEEN VROUWEN BIJ COEN PEPPELENBOS!

Fred van der Wal: Onder de titel “Veel vrouwen, weinig boeken” publiceeerde de klaarblijkelijk door brandende jaloezie op Morriën gedreven onderwijskracht/vrijetijds recensent Coen Peppelenbos een afkrakende recensie over de door Rob Molin geschreven biografie van Adriaan Morriën onder de titel “Lieve rebel”.
Coen Peppelenbos is een voor de klas gevierde leraar Nederlands aan de Noordelijke Hogeschool te Leeeuwarden, een instituut dat voorheen de lachwekkende naam “Ubbo Emmius” droeg.
Zoals tekenleraren mislukte kunstschilders zijn, zo classificeren leraren Nederlands zich veelal als mislukte schrijvers. Een enkel uitzondering op mijn stelregel laten wij in het kader van dit weblog buiten beschouwing.
De biografie van Adriaan Morriën “Lieve rebel” is een boek dat ik met interesse las.
Adriaan was een levende getuige van de naoorlogse litereraire sien die zich in Amsterdam af speelde en niet in Leeuwarden.
Zo nu en dan las ik de recensies die Morriën schreef in het Parool.

Coen Peppelenbos aan het woord over "Lieve Rebel"

vrijdag, mei 07, 2010

Recensie Rob Molin – Lieve rebel, biografie van Adriaan Morriën

Veel vrouwen, weinig boeken

Coen Peppelenbos: In de Nederlandse literatuurgeschiedenis is Adriaan Morriën altijd een figuur in de marge gebleven. Wat overheerst is het beeld van de wat oude, begerige man die ooit met zijn dochter Adriënne naar bed was geweest, toen zij als prostituee werkzaam was. Zelden hoor je iemand de dichter en schrijver roemen vanwege zijn literaire werk.
Morriën is misschien niet de meest vooraanstaande literator geweest van de afgelopen eeuw, hij heeft lange tijd wel in de positie verkeerd waarin van dichtbij de literaire vernieuwingen meemaakte.
Hij verkeerde voor de oorlog in kringen rondom het tijdschrift Forum en kwam in aanraking met mensen als Ter Braak en Du Perron. Na de oorlog werkte hij als redacteur bij belangrijke bladen als Criterium en Literair Paspoort en jarenlang was hij de leidende man achter de literaire pagina van Het Parool.

Fred van der Wal: Peppelenbos vergeet de literaire periodieken Libertinage en Tirade te vermelden

Coen Peppelenbos: “ Die hoeveelheid bijbaantjes hield hem echter af van zijn eigen grote literaire werk. Wel honderd maal wordt in de biografie beschreven dat Morriën niet toe kwam aan een grote roman: hij had geen tijd, hij had geen zin, hij kon zich er niet toe zetten, hij moest eerst een vertaling afmaken”.

Fred van der Wal: Morriën vertaalde Camus, de Maupassant en Freud. In HP/De Tijd, 12 juni 1992 concludeert Joost Zwagerman in zijn artikel “Ik ben gemakzuchtig, ik stel uit”dat Morriën op zijn tachtigste een heel oeuvre op zijn naaam heeft staan.

Coen Peppelenbos: hij (Morriën) was ziek, hij had zijn zoveelste amourette, hij raakte geblokkeerd. Waar anderen langzamerhand een oeuvre bouwden, bleef hij in hun schaduw staan.

Fred van der Wal: Besluiteloosheid? Morriën een zachtaardige man tevreden met zijn rol.

Coen Peppelenbos: Zijn indolentie was een bron van spot voor Hermans, die nadat hij gebrouilleerd raakte met Morriën altijd smalend en neerbuigend over hem schreef.

Fred van der Wal: Indolentie? Redacteurschappen Criterium, Literair Paspoort, Lbertinage, een baan als docent aan het instituut voor vertalers, recensent literatuur voor het Parool, talrijke opdrachten voor vertalingen van opera’s en toneelstukkenl. Het betekende vanaf 1960 zeer lange werkdagen, zoals te lezen valt op pg. 279 van “Lieve Rebel”. Hij was medewerker van de NRC en adviseur van De Bezige Bij en Uitg. van Oorschot. Publiceerde 1 gedichtenbundels, 15 gemengde verhalen/gedichtendbundels en de doorbraak naar zijn late succes "Plantage Muidergracht" (1988), "Ik heb nu weer de tijd! (1996) en de meer anekdotische "Lotus brieven" (2001). Morriën is de dichter van het zintuiglijke en zinnelijke en schiep zo een bijzonder oeuvre dat een eigen plaats in de vaderlandse literatuurhistorie in neemt.

Coen Peppelenbos: Tot aan het eind van zijn leven kon Morriën razend worden op de schrijver die hij ooit als vriend beschouwde. Enige jaloezie kan daaraan niet vreemd zijn: Hermans publiceerde romans en hij niet.

Fred van der Wal:
Teleurstelling tav het succes van Hermans? Ik kreeg in mijn gesprek met Morriën niet de indruk. 

19 nov. 1985. Fragment gesprek Fred van der Wal met Adriaan Morriën (Deel 1):
Morriën vertelt over zijn laatste ontmoeting met W.F.Hermans in het concertgebouw bij het boekenbal. Hoe hij (Morriën) stond te praten met Jan Mulder en Hermans niets in de gaten had en ze nog niet in het vizier had gekregen toen hij op ze af kwam en abrupt omkeerde toen hij in de gaten kreeg dat het Morriën was.
“Kijk” Zie je dat?Hermans druipt af! Wie zou dat verwachten van het monster uit de gruwe lkamer van Hermans.” zei Jan Mulder,”
“Ja” lachte Morriën, ”Typies, hè, hoe iemand zijn rancunes nu al meer dan dertig jaar voedt en koestert!”

Coen Peppelenbos: Pas vrij laat krijgt Morriën erkenning als hij in de reeks Privé Domein van De Arbeiderspers twee delen publiceert met fragmentarische herinneringen en fijnzinnige observaties. En ook die delen waren er niet gekomen als de uitgever er niet enorm achterheen gezeten had. Die kleine stukjes, die eerder in de krant verschenen, beschouwde Morriën op den duur als een beter genre dan een roman. Een wat opportunistische opvatting; hij kon gewoon niet beter en leefde van deadline naar deadline.

Fred van der Wal: Mee eens. Alsof de roman het allerhoogste is omt te bereiken. De roman van Peppelenbos zelf is van een slaapverwekkende modieuze thematiek gedestilleerd uit de journalistieke dagelijkse berichtgeving en holt zo achter de feiten aan.

Coen Peppelenbos: Die grote roman had, in de beste Forumtraditie, natuurlijk te maken moeten hebben met zijn eigen leven en vooral met zijn jeugd in IJmuiden. Molin zet Morriën neer als iemand met een klassieke moederbinding vol incestueuze verlangens.

Fred van der Wal: Het is de vraag of uit de jeugd van Morriën in IJmuiden- of all places- iets te destilleren valt waaruit een roman kan worden gemaakt.

Coen Peppelenbos: Maar in plaats van gewoon te schrijven, leeft Morriën erop los. Als er een ding duidelijk wordt dan is het wel dat zijn vrouw Guusje een standbeeld verdient. Zij wordt continu verrast door een stoet aan vriendinnen die naar de gunsten van haar man dingen, die hem proberen over te halen bij haar weg te gaan.

Fred van der Wal: Dat kenmerkt de ware hartsvriendin

Coen Peppelenbos:
En Morriën vindt dat dat allemaal maar moet kunnen. Hij blijft vaak weg van huis met een nieuwe minnares (bijna altijd vrouwen waarin hij zijn moeder terugvindt), gaat met ze op vakantie en laat Guusje en de kinderen achter. Die amoureuze uitstapjes blijft hij tot op hoge leeftijd maken. 

Fred van der Wal: Groot gelijk. Wie kiest voor het kunstenaarschap dient ook te leven als kunstenaar.

Coen Peppelenbos: Alhoewel Molin sympathiseert met de schrijver krijg je als lezer toch een steeds grotere antipathie tegen de man.

Fred van der Wal: Nee. Integendeel. Zelfs van uiterlijk lijkt Molin op Morriën, zoals ik sprekend lijk op Mijn Geheime Broer Cornelis van der Wal.

Coen Peppelenbos:
Lieve Rebel is overigens bijzonder onprettig om te lezen. 

Fred van der Wal:
Onzin. De rijk gedocumenteerde biografie is het verslag van een tijds beeeld van de Amsterdamse literaire scene, waar Peppelenbos in Leeuwarden alleen maar van kan dromen. Voor de klas de grote literatuurkenner, landelijk een verwaarloosbare factor. 

Coen Peppelenbos: Molin hanteert een strikte chronologie en heeft veel onbelangrijke feitjes te boek gesteld. Alsof hij zijn kaartenbak met aantekeningen netjes op volgorde heeft gelegd en toen overgetypt. Zo wordt elke vakantie bijgehouden en weten we soms zelfs met wie Morriën in zee is gaan zwemmen. Een meeslepend verhaal zit er niet in, eerder een verhaal dat de bestaande vooroordelen bevestigt: veel vrouwen, weinig boeken.

Fred van der Wal:
De in brede kringen gewaardeerde Friese dichter Cornelis van der Wal (Mijn geheime broer) betitelde de leraar Peppelenbos als een schrijver van niks met een GROOT EGO. Ik ben het eens met mijn broer. 

 

 ONZE OMSTREDEN KUNSTARTIEST FRED VAN DER WAL (LINKS) MET GEHEIME BROER, DE BEKENDE, ALTOOS VROLIJKE, FRIESE POWEET CORNELIS VAN DER WAL (RECHTS) TIJDENS PRESENATIE AVOND GEDICHTENBUNDEL VAN CORNELIS 

Dichteres Esther Naomi Perquin over Morriën:
“Adriaan Morriën liet, als lezer, schrijver en dichter een indrukwekkend oeuvre na. Zijn poëzie verdient het om in beeld te blijven. En of het nu de namen zijn die hij zichzelf gaf (‘literaire lanterfant’, ‘kampioen van de besluiteloosheid’) of die hij kreeg toegeschoven (‘de liefste ironicus’, werd hij door Geert van Oorschot genoemd), het zijn zulke slechte bijsluiters natuurlijk niet.
De dirty old man van de Nederlandse poëzie zou er vast raad mee hebben geweten. Toch is Morriën het vooral waard om te worden losgeweekt van welke reputatie ook. Om zomaar, met de helderste blik die we hebben, opnieuw te worden gelezen”.

Fred van der Wal:
Lees ik nb. bij Coen Peppelenbos dattie Cornelis, mijn geheime broer dus, in zijn reactie van 2007 een debiel noemt. Wie Mijn geheime Broer Cornelis aan valt valt mij aan, dus Peppelenbos, van nu af aan hou ik je goed in de gaten! En die roman van Peppeldekneppel van “ Een Homo wordt geslagen” vind ik al niks als ik de synopsis lees, dus koop ik die niet.

Kleine mail uitwisseling tussen Cornelis van der Wal en Fred van der Wal op Facebook:

Cornelis Van der Wal

Ha Fred! Die Peppelenbos is een mislukt schrijver met GROOT EGO!

Fred van der Wal

Cornelis. Zo denk ik er toevallig ook over. Tekenleraren zijn mislukte, gefrustreerde kunst schilders en leraren Nederlands gefrustreerde schrijver/dichters. Allemaal. Deugen gewoon niet. Voor de klas spelen zij de gevoelige kuns artiest om zo snel mogelijk de onnozele leerlingen de weg des behouds te wijzen met hun elfde vinger en in de artiestenkroeg hebben zij als veilige, goed gesalarieerde schoolmeesters het Hoogste Woord.

Cornelis Van der Wal

 No sa!

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen

VEEL VROUWEN, WEINIG BOEKEN BIJ ADRIAAN MORRIËN?

VEEL VROUWEN, WEINIG BOEKEN BIJ ADRIAAN MORRIËN? 

WEINIG BOEKEN, GEEN VROUWEN BIJ COEN PEPPELENBOS! 

Fred van der Wal: Onder de titel “Veel vrouwen, weinig boeken” publiceeerde de klaarblijkelijk door brandende jaloezie op Morriën gedreven onderwijskracht/vrijetijds recensent Coen Peppelenbos een afkrakende recensie over de door Rob Molin geschreven biografie van Adriaan Morriën onder de titel “Lieve rebel”. 
Coen Peppelenbos is een voor de klas gevierde leraar Nederlands aan de Noordelijke Hogeschool te Leeeuwarden, een instituut dat voorheen de lachwekkende naam “Ubbo Emmius” droeg. 
Zoals tekenleraren mislukte kunstschilders zijn, zo classificeren leraren Nederlands zich veelal als mislukte schrijvers. Een enkel uitzondering op mijn stelregel laten wij in het kader van dit weblog buiten beschouwing. 
De biografie van Adriaan Morriën “Lieve rebel” is een boek dat ik met interesse las. 
Adriaan was een levende getuige van de naoorlogse litereraire sien die zich in Amsterdam af speelde en niet in Leeuwarden. 
Zo nu en dan las ik de recensies die Morriën schreef in het Parool.

Coen Peppelenbos aan het woord over "Lieve Rebel"

vrijdag, mei 07, 2010 

Recensie Rob Molin – Lieve rebel, biografie van Adriaan Morriën

Veel vrouwen, weinig boeken

Coen Peppelenbos: In de Nederlandse literatuurgeschiedenis is Adriaan Morriën altijd een figuur in de marge gebleven. Wat overheerst is het beeld van de wat oude, begerige man die ooit met zijn dochter Adriënne naar bed was geweest, toen zij als prostituee werkzaam was. Zelden hoor je iemand de dichter en schrijver roemen vanwege zijn literaire werk. 
 Morriën is misschien niet de meest vooraanstaande literator geweest van de afgelopen eeuw, hij heeft lange tijd wel in de positie verkeerd waarin van dichtbij de literaire vernieuwingen meemaakte. 
Hij verkeerde voor de oorlog in kringen rondom het tijdschrift Forum en kwam in aanraking met mensen als Ter Braak en Du Perron. Na de oorlog werkte hij als redacteur bij belangrijke bladen als Criterium en Literair Paspoort en jarenlang was hij de leidende man achter de literaire pagina van Het Parool.

Fred van der Wal: Peppelenbos vergeet de literaire periodieken Libertinage en Tirade te vermelden

Coen Peppelenbos: “ Die hoeveelheid bijbaantjes hield hem echter af van zijn eigen grote literaire werk. Wel honderd maal wordt in de biografie beschreven dat Morriën niet toe kwam aan een grote roman: hij had geen tijd, hij had geen zin, hij kon zich er niet toe zetten, hij moest eerst een vertaling afmaken”.

Fred van der Wal: Morriën vertaalde Camus, de Maupassant en Freud. In HP/De Tijd, 12 juni 1992 concludeert Joost Zwagerman in zijn artikel “Ik ben gemakzuchtig, ik stel uit”dat Morriën op zijn tachtigste een heel oeuvre op zijn naaam heeft staan.

Coen Peppelenbos: hij (Morriën) was ziek, hij had zijn zoveelste amourette, hij raakte geblokkeerd. Waar anderen langzamerhand een oeuvre bouwden, bleef hij in hun schaduw staan.

Fred van der Wal: Besluiteloosheid? zachtaardige man tevreden met zijn rol

Coen Peppelenbos: Zijn indolentie was een bron van spot voor Hermans, die nadat hij gebrouilleerd raakte met Morriën altijd smalend en neerbuigend over hem schreef.

Fred van der Wal: Indolentie? Redacteurschappen Criterium, Literair Paspoort, Lbertinage, een baan als docent aan het instituut voor vertalers, recensent literatuur voor het Parool, talrijke opdrachten voor vertalingen van opera’s en toneelstukkenl. Het betekende vanaf 1960 zeer lange werkdagen, zoals te lezen valt op pg. 279 van “Lieve Rebel”. Hij was medewerker van de NRC en adviseur van De Bezige Bij en Uitg. van Oorschot. Publiceerde 1 gedichtenbundels, 15 gemengde verhalen/gedichtendbundels en de doorbraak naar zijn late succes "Plantage Muidergracht" (1988), "Ik heb nu weer de tijd! (1996) en de meer anekdotische "Lotus brieven" (2001). Morriën is de dichter van het zintuiglijke en zinnelijke en schiep zo een bijzonder oeuvre dat een eigen plaats in de vaderlandse literatuurhistorie in neemt.

Coen Peppelenbos: Tot aan het eind van zijn leven kon Morriën razend worden op de schrijver die hij ooit als vriend beschouwde. Enige jaloezie kan daaraan niet vreemd zijn: Hermans publiceerde romans en hij niet.

Fred van der Wal: Teleurstelling tav het succes van Hermans? Ik kreeg in mijn gesprek met Morriën niet de indruk. 

19 nov. 1985. Fragment gesprek Fred van der Wal met Adriaan Morriën (Deel 1): 
Morriën vertelt over zijn laatste ontmoeting met W.F.Hermans in het concertgebouw bij het boekenbal. Hoe hij (Morriën) stond te praten met Jan Mulder en Hermans niets in de gaten had en ze nog niet in het vizier had gekregen toen hij op ze af kwam en abrupt omkeerde toen hij in de gaten kreeg dat het Morriën was. 
 “Kijk” Zie je dat?Hermans druipt af! Wie zou dat verwachten van het monster uit de gruwe lkamer van Hermans.” zei Jan Mulder,” 
“Ja” lachte Morriën, ”Typies, hè, hoe iemand zijn rancunes nu al meer dan dertig jaar voedt en koestert!”

Coen Peppelenbos: Pas vrij laat krijgt Morriën erkenning als hij in de reeks Privé Domein van De Arbeiderspers twee delen publiceert met fragmentarische herinneringen en fijnzinnige observaties. En ook die delen waren er niet gekomen als de uitgever er niet enorm achterheen gezeten had. Die kleine stukjes, die eerder in de krant verschenen, beschouwde Morriën op den duur als een beter genre dan een roman. Een wat opportunistische opvatting; hij kon gewoon niet beter en leefde van deadline naar deadline.

Fred van der Wal: Mee eens. Alsof de roman het allerhoogste is omt te bereiken. De roman van Peppelenbos zelf is van een slaapverwekkende modieuze thematiek gedestilleerd uit de journalistieke dagelijkse berichtgeving en holt zo achter de feiten aan.

Coen Peppelenbos: Die grote roman had, in de beste Forumtraditie, natuurlijk te maken moeten hebben met zijn eigen leven en vooral met zijn jeugd in IJmuiden. Molin zet Morriën neer als iemand met een klassieke moederbinding vol incestueuze verlangens.

Fred van der Wal: Het is de vraag of uit de jeugd van Morriën in IJmuiden- of all places- iets te destilleren valt waaruit een roman kan worden gemaakt.

Coen Peppelenbos: Maar in plaats van gewoon te schrijven, leeft Morriën erop los. Als er een ding duidelijk wordt dan is het wel dat zijn vrouw Guusje een standbeeld verdient. Zij wordt continu verrast door een stoet aan vriendinnen die naar de gunsten van haar man dingen, die hem proberen over te halen bij haar weg te gaan.

Fred van der Wal: Dat kenmerkt de ware hartsvriendin

Coen Peppelenbos: En Morriën vindt dat dat allemaal maar moet kunnen. Hij blijft vaak weg van huis met een nieuwe minnares (bijna altijd vrouwen waarin hij zijn moeder terugvindt), gaat met ze op vakantie en laat Guusje en de kinderen achter. Die amoureuze uitstapjes blijft hij tot op hoge leeftijd maken. 

Fred van der Wal: Groot gelijk. Wie kiest voor het kunstenaarschap dient ook te leven als kunstenaar. 

Coen Peppelenbos: Alhoewel Molin sympathiseert met de schrijver krijg je als lezer toch een steeds grotere antipathie tegen de man.

Fred van der Wal: Nee. Integendeel. Zelfs van uiterlijk lijkt Molin op Morriën, zoals ik sprekend lijk op Mijn Geheime Broer Cornelis van der Wal. 

Coen Peppelenbos: Lieve Rebel is overigens bijzonder onprettig om te lezen. 

Fred van der Wal: Onzin. De rijk gedocumenteerde biografie is het verslag van een tijds beeeld van de Amsterdamse literaire scene, waar Peppelenbos in Leeuwarden alleen maar van kan dromen. Voor de klas de grote literatuurkenner, landelijk een verwaarloosbare factor.

Coen Peppelenbos: Molin hanteert een strikte chronologie en heeft veel onbelangrijke feitjes te boek gesteld. Alsof hij zijn kaartenbak met aantekeningen netjes op volgorde heeft gelegd en toen overgetypt. Zo wordt elke vakantie bijgehouden en weten we soms zelfs met wie Morriën in zee is gaan zwemmen. Een meeslepend verhaal zit er niet in, eerder een verhaal dat de bestaande vooroordelen bevestigt: veel vrouwen, weinig boeken. 

Fred van der Wal: De in brede kringen gewaardeerde Friese dichter Cornelis van der Wal (Mijn geheime broer) betitelde de leraar Peppelenbos als een schrijver van niks met een GROOT EGO. Ik ben het eens met mijn broer.

 
 
ONZE OMSTREDEN KUNSTARTIST FRED VAN DER WAL (LINKS) MET GEHEIME BROER, DE BEKENDE, ALTOOS VROLIJKE, FRIESE POWEET CORNELIS VAN DER WAL (RECHTS) TIJDENS PRESENATIE AVOND GEDICHTENBUNDEL VAN CORNELIS

Dichteres Esther Naomi Perquin over Morriën: “Adriaan Morriën liet, als lezer, schrijver en dichter een indrukwekkend oeuvre na. Zijn poëzie verdient het om in beeld te blijven. En of het nu de namen zijn die hij zichzelf gaf (‘literaire lanterfant’, ‘kampioen van de besluiteloosheid’) of die hij kreeg toegeschoven (‘de liefste ironicus’, werd hij door Geert van Oorschot genoemd), het zijn zulke slechte bijsluiters natuurlijk niet. 
De dirty old man van de Nederlandse poëzie zou er vast raad mee hebben geweten. Toch is Morriën het vooral waard om te worden losgeweekt van welke reputatie ook. Om zomaar, met de helderste blik die we hebben, opnieuw te worden gelezen”.


Fred van der Wal:

Lees ik nb. bij Coen Peppelenbos dattie Cornelis, mijn geheime broer dus, in zijn reactie van 2007 een debiel noemt. Wie Mijn geheime Broer Cornelis aan valt valt mij aan, dus Peppelenbos, van nu af aan hou ik je goed in de gaten! En die roman van Peppeldekneppel van “ Een Homo wordt geslagen” vind ik al niks als ik de synopsis lees, dus koop ik die niet. 

Kleine mail uitwisseling tussen Cornelis van der Wal en Fred van der Wal op Facebook:

Cornelis Van der Wal 

Ha Fred! Die Peppelenbos is een mislukt schrijver met GROOT EGO!

Fred van der Wal

Cornelis. Zo denk ik er toevallig ook over. Tekenleraren zijn mislukte, gefrustreerde kunst schilders en leraren Nederlands gefrustreerde schrijver/dichters. Allemaal. Deugen gewoon niet. Voor de klas spelen zij de gevoelige kuns artiest om zo snel mogelijk de onnozele leerlingen de weg des behouds te wijzen met hun elfde vinger en in de artiestenkroeg hebben zij als veilige, goed gesalarieerde schoolmeesters het Hoogste Woord.

Cornelis Van der Wal 

Cornelis Van der Wal No sa!

Geplaatst in Uncategorized | Een reactie plaatsen